In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in de Verenigde Staten, was beschuldigd van winkeldiefstal. De tenlastelegging betrof het stelen van t-shirts uit een winkel in Amsterdam op 29 juni 2018, samen met een medeverdachte. De verdediging voerde aan dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Het hof oordeelde dat de staande houding inderdaad onrechtmatig was, maar dat dit geen gevolgen had voor de bewijsvoering, aangezien de verdachte later op legale wijze was aangehouden. Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van diefstal, ondanks de verdediging die stelde dat er geen nauwe samenwerking was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis omdat het niet was ondertekend door de politierechter en legde een gevangenisstraf van één week op, met inachtneming van eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.