ECLI:NL:GHAMS:2020:594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
23-003413-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staande houding en winkeldiefstal in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in de Verenigde Staten, was beschuldigd van winkeldiefstal. De tenlastelegging betrof het stelen van t-shirts uit een winkel in Amsterdam op 29 juni 2018, samen met een medeverdachte. De verdediging voerde aan dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Het hof oordeelde dat de staande houding inderdaad onrechtmatig was, maar dat dit geen gevolgen had voor de bewijsvoering, aangezien de verdachte later op legale wijze was aangehouden. Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van diefstal, ondanks de verdediging die stelde dat er geen nauwe samenwerking was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis omdat het niet was ondertekend door de politierechter en legde een gevangenisstraf van één week op, met inachtneming van eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003413-18
datum uitspraak: 22 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-127045-18 en 13-701484-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [geboortedag] 1974,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer t-shirt(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de winkel [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het vonnis niet door de politierechter is ondertekend.

Bespreking van verweren

Vormverzuim
De verdediging heeft bepleit dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, aangezien op dat moment geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zoals vereist in artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging heeft hieraan de conclusie verbonden dat dit moet leiden tot uitsluiting van het bewijs dat na deze onrechtmatige staande houding is verkregen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2018 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] houdt – kort gezegd – het volgende in. De verbalisanten hoorden via de portofoon dat een collega twee personen zag lopen die deze ambtshalve herkende als notoire winkeldieven en dat die personen de winkel [winkel] waren ingelopen en de winkel na korte tijd weer hadden verlaten. Het bleek te gaan om de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte]. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen vervolgens de verdachte en de medeverdachte naar een auto lopen, in de auto plaatsnemen, weer uitstappen en weglopen. Dit vormde blijkens de formulering van het proces-verbaal aanleiding om de verdachte staande te houden.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, waardoor de staande houding onrechtmatig is geweest. Ten overvloede overweegt het hof dat uit het door de advocaat-generaal aangehaalde arrest van dit hof van 27 november 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4351) niet volgt dat voor een staande houding geen verdenking van een strafbaar feit vereist is.
Nu de staande houding onrechtmatig is geweest, is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit brengt mee dat het hof dient te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het hof stelt vast dat het directe gevolg van de staande houding is geweest dat de verdachte korte tijd in het openbaar heeft moeten wachten en dat de verbalisanten hebben kunnen zien dat uit zijn broekzak aluminiumfolie stak. Het aantreffen van de gestolen shirts vormt (echter) geen rechtstreeks resultaat van de onrechtmatige staande houding. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten na de staande houding via de portofoon hadden vernomen dat in de [winkel], op de plek waar de verdachte en de medeverdachte eerder waren gezien, twee lege kleerhangers zijn aangetroffen. Het betrof een rek met Ajax shirts die zwart met goud van kleur waren. [verbalisant 1] zag daarna in de auto een shirt liggen in dezelfde kleuren als de als gestolen opgegeven shirts, met de beveiligingstag er nog aan. Op basis van deze feiten en omstandigheden kon naar het oordeel van het hof op dat moment redelijkerwijs een verdenking jegens de verdachte ontstaan van het plegen van een strafbaar feit, zodat de aanhouding en de daarop gevolgde zoeking en fouillering rechtmatig hebben plaatsgevonden. Tegen deze achtergrond bezien merkt het hof de ernst van het verzuim en het belang van het geschonden voorschrift als gering aan.
Nu de onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte in de gegeven omstandigheden van geringe aard is geweest en de verdachte van de schending van het voorschrift in die omstandigheden geen noemenswaardig rechtens te respecteren nadeel heeft ondervonden – het ontdekken van het strafbare feit kan immers niet als zodanig gelden – zal het hof volstaan met de constatering dat de verdachte ten onrechte is staande gehouden, zonder aan die constatering consequenties te verbinden.
Medeplegen
De verdediging heeft betoogd dat uit de bewijsmiddelen geen nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de diefstal kan worden afgeleid en heeft verzocht de verdachte om die reden vrij te spreken van het ten laste gelegde.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dat uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkt dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een gezamenlijk plan en een zo nauwe en bewuste samenwerking, dat sprake is van het medeplegen van diefstal. Wie uiteindelijk wat wegpakt, maakt dan niet meer uit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, shirts, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorden, te weten aan de winkel [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij de [winkel]. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de [winkel] en dit bedrijf schade en hinder toegebracht. In het nadeel van de verdachte houdt het hof er rekening mee dat hij, zoals blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2020, eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (winkel)diefstallen. Gelet daarop is in deze zaak slechts oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige duur gerechtvaardigd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2018, parketnummer 13-701484-18, te weten
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. D. Kingma en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 januari 2020.
mr. D. Kingma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]