ECLI:NL:GHAMS:2020:504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
200.244.616/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake heroverweging van bewijslevering in huurovereenkomst

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 3 september 2019, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot heroverweging van een eerdere beslissing. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.M. Bosscher, had in het incident een vordering ingediend die was afgewezen, terwijl de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. du Bois, was toegelaten tot bewijslevering in de hoofdzaak. De geïntimeerde heeft herhaaldelijk verzocht om heroverweging van de beslissing, maar het hof heeft bevestigd dat een verzoek tot heroverweging niet per brief kan worden gedaan. Het hof heeft de argumenten van de geïntimeerde, die stelde dat er een huurovereenkomst bestond tussen partijen, beoordeeld maar kwam tot de conclusie dat het bewijs hiervoor nog niet geleverd was. Het hof heeft de verzoeken van de geïntimeerde afgewezen en bepaald dat er tussentijds cassatie kan worden ingesteld. Het getuigenverhoor dat op 9 maart 2020 was gepland, zal alleen doorgaan als de geïntimeerde kan aantonen dat cassatie is ingesteld. De verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.244.616/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: 6542693 \ CV EXPL 17-6608
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1], gemeente [gemeente]
appellant in de hoofdzaak,
tevens eiser in het incident,
advocaat: mr. E.M. Bosscher te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2], gemeente [gemeente],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
tevens verweerder in het incident,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Bij arrest van 3 september 2019 is de vordering van [appellant] in het incident afgewezen en is [geïntimeerde] toegelaten tot bewijslevering in de hoofdzaak. Na opgave van verhinderdata door partijen is een getuigenverhoor bepaald op 9 maart 2020.
[geïntimeerde] heeft bij brieven van 11 september 2019, 4 oktober 2019 en 13 november 2019 aangestuurd op heroverweging van de in voormeld tussenarrest genomen beslissing in de hoofdzaak. Van de zijde van het hof is steeds meegedeeld dat een verzoek tot heroverweging niet per brief kan worden gedaan.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een akte genomen waarbij hij het verzoek tot heroverweging heeft herhaald. [appellant] heeft hierop een antwoordakte genomen waarbij hij verzoekt om afwijzing van het verzoek van [geïntimeerde].
Vervolgens is arrest bepaald op heden.

2.De beoordeling van het verzoek tot heroverweging.

2.1
Het hof stelt voorop dat de inhoud van voormelde correspondentie van de griffier van het hof juist is; een verzoek tot heroverweging kan niet bij brief worden gedaan. Het verzoek dat van de zijde van het hof alsnog zal worden meegedeeld dat de inhoud van deze correspondentie onjuist was, wordt derhalve niet gehonoreerd.
2.2.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het tussenarrest van het hof op een feitelijke misslag berust. Naar het hof begrijpt meent [geïntimeerde] dat met de door hem genoemde WhatsAppberichten en uitlatingen van [appellant] het bewijs is geleverd van de stelling van [geïntimeerde] dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij [appellant] de loods van [geïntimeerde] heeft gehuurd tegen een btw belaste maandelijkse huur van € 400,- gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. Zoals reeds overwogen in het tussenarrest onder 3.8 is naar het oordeel van het hof het bewijs van deze stelling hiermee echter (nog) niet geleverd. Het hof heeft daarbij de bedoelde WhatsAppberichten niet over het hoofd gezien, zoals blijkt uit het feit dat die onder de vaststaande feiten zijn geciteerd. Voorts verdient opmerking dat in het tussenarrest niet is overwogen dat de kantonrechter op grond van de stellingen van [geïntimeerde] heeft aangenomen dat er een huurovereenkomst bestaat, maar dat hij dat “overeenkomstig” die stellingen heeft gedaan. Het hof blijft dan ook bij het in het tussenarrest overwogene en besliste.
2.3
Het hof ziet aanleiding te bepalen dat van dit arrest tussentijds cassatie kan worden ingesteld. Het op 9 maart 2020 bepaalde getuigenverhoor zal alleen dan geen doorgang hebben als [geïntimeerde] zal hebben aangetoond (op dat moment reeds) cassatie te hebben ingesteld.
2.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof:
wijst de bij akte van 14 januari 2020 gedane verzoeken van [geïntimeerde] af;
bepaalt dat tegen dit arrest tussentijds beroep in cassatie openstaat;
bepaalt dat het op 9 maart 2020 bepaalde getuigenverhoor alleen dan geen doorgang zal hebben als [geïntimeerde] zal hebben aangetoond (op dat moment reeds) cassatie te hebben ingesteld;
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, E.K. Veldhuijzen van Zanten en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.