ECLI:NL:GHAMS:2020:465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.242.758/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal appelvonnis in civiele zaak tussen Van der Made en gedaagden

In deze zaak vordert de eiseres, GROND- WEG EN WATERBOUW VAN DER MADE B.V., de (partiële) vernietiging van een arbitraal appelvonnis. De vordering is ingesteld op 13 juli 2018, waarbij de eiseres de vernietiging van een arbitraal vonnis van 14 mei 2018 heeft gevorderd. Dit vonnis was gewezen in een geschil tussen de eiseres en de gedaagden, die in onderaanneming werk hebben verricht voor de provincie Zuid-Holland. De eiseres stelt dat de gedaagden hun werk niet naar behoren hebben uitgevoerd en vordert schadevergoeding voor de kosten van herstelwerkzaamheden. De gedaagden hebben de vordering bestreden en zelf een voorwaardelijke reconventionele vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 september 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vervolgens de vordering beoordeeld aan de hand van de gewijzigde arbitragewet, die sinds 1 januari 2015 van toepassing is. Het hof concludeert dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. De vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis wordt afgewezen, en de eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld.

Het hof wijst de vordering af en legt de proceskosten op aan de eiseres, die in totaal € 726,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris moet betalen, met een uitvoerbaar bij voorraad verklaring.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.242.758/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 februari 2020
inzake
GROND- WEG EN WATERBOUW VAN DER MADE B.V.
gevestigd te Moerdijk,
eiseres,
advocaat: mr. L.C. van den Berg te ‘s-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2]
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. F.M. Wagener te Alkmaar.

1.Het verloop van het geding

Eiseres wordt hierna Van der Made genoemd. Gedaagden worden hierna [X] genoemd.
Van der Made heeft bij dagvaarding van 13 juli 2018 de partiële althans gehele vernietiging gevorderd van het onder 2.4 nader te noemen arbitraal vonnis dat op 14 mei 2018 in arbitraal hoger beroep tussen partijen is gewezen (hierna: het arbitrale vonnis) en bewijs aangeboden. Bij het aanbrengen van de dagvaarding zijn bij akte producties in het geding gebracht.
[X] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, eveneens met producties. Bij die memorie heeft zij zich tegen de vordering verweerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de vorderingen van Van der Made zal afwijzen en daarnaast heeft zij in voorwaardelijke reconventie vernietiging van het arbitrale vonnis gevorderd.
Vervolgens heeft Van der Made een memorie van antwoord in reconventie ingediend, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 6 september 2019 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, mr. Wagener aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben partijen voorts vragen van het hof beantwoord.
Partijen hebben over en weer elkaars veroordeling in de gedingkosten gevorderd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Tussen partijen staan, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, de volgende feiten vast.
2.1.
Van der Made heeft het project “Realiseren Fietsverbinding Vlietpolderplein te Westland” in opdracht aangenomen van de provincie Zuid-Holland. [X] heeft in onderaanneming aangenomen het leveren en aanbrengen van brugleuningen, samengesteld uit stijlen, gezette geperforeerde plaat in ronding gewalst en een bovenregel ten behoeve daarvan. Partijen zijn arbitrage bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: het scheidsgerecht) overeengekomen.
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan. In eerste aanleg van de behandeling van dit geschil bij het scheidsgerecht heeft [X] betaling gevorderd van onbetaald gelaten termijnen, meerwerk en winstderving tot een bedrag van € 125.542,58 (deels inclusief en deels exclusief btw). Van der Made heeft gesteld dat [X] haar werk niet juist en niet volledig had uitgevoerd en heeft geweigerd tot herstel van gebreken over te gaan. Van der Made heeft vergoeding gevorderd van door haar in verband daarmee geleden schade van € 191.579,50 voor in haar opdracht verricht herstel aan de geperforeerde platen, alsmede een bedrag van € 96.736,- voor in haar opdracht verricht herstel aan de bovenregels van de brug.
2.3.
Arbiters in eerste aanleg hebben bij arbitraal vonnis van 22 februari 2017 geoordeeld dat [X] terecht aanspraak maakte op betaling van de onbetaald gelaten (slot)termijn(en) van de aanneemsom, en op betaling van de door haar ingediende meerwerken.
Aan Van der Made is een vergoeding van € 82.500,00 exclusief btw toegekend voor het herstel van de bovenregels. Aan [X] is per saldo een bedrag van € 33.405,66 inclusief btw toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 2 oktober 2015. Van der Made is in eerste aanleg voor 60% in de proceskosten veroordeeld.
2.4.
Arbiters in hoger beroep hebben bij het arbitrale vonnis van 14 mei 2018 het vonnis van het scheidsgerecht in eerste aanleg vernietigd, voor zover daarbij aan [X] een bedrag van € 33.405,66 is toegewezen. Zij hebben het vonnis voor het overige bekrachtigd en op grond daarvan [X] veroordeeld € 23.146,07 aan Van der Made te betalen en het ten onrechte op basis van het vonnis betaalde terug te betalen met wettelijke rente. Van der Made is daarbij veroordeeld ter verrekening van proceskosten € 4.667,16 aan [X] te betalen.

3.Vordering en verweer

3.1.
Van der Made vordert de (partiële althans gehele) vernietiging van het onder 2.4 genoemde arbitrale vonnis op de gronden (i) dat het appelscheidsgerecht de opdracht heeft geschonden en (ii) dat het arbitrale vonnis niet voldoende met redenen is omkleed, althans op één lijn moet worden gesteld met een niet gemotiveerd vonnis.
3.2.
Grond (i) steunt, kort weergegeven, op de stelling dat het appelscheidsgerecht een bouwtermijn heeft toegewezen die niet was gevorderd. Grond (ii) steunt, kort weergegeven, op de stelling dat het arbitraal appelvonnis geen inzicht geeft hoe arbiters zijn gekomen tot toewijzing naar redelijkheid van een bedrag van slechts € 64.000,- voor herstelkosten voor de roestvorming aan de geperforeerde roestvrijstalen panelen.
3.3.
[X] heeft de aangevoerde gronden tot vernietiging van het arbitraal appelvonnis bestreden en tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. Het verweer van [X] zal, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, hierna aan de orde komen.

4.Beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbitrage die heeft geleid tot het arbitrale vonnis waarvan van der Made de vernietiging vordert, aanhangig is geworden op of na 1 januari 2015, zodat de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis moet worden beoordeeld aan de hand van de sinds die datum geldende, gewijzigde arbitragewet. Op grond van het bepaalde in artikel 1064a, eerste lid, Rv, zoals luidend sinds 1 januari 2015, is dit hof tot kennisneming van de vordering bevoegd, aangezien Amsterdam de plaats van het arbitraal hoger beroep is geweest.
A. schending van de opdracht (artikel 1065 lid 1 sub c Rv)
4.2.
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden, is of het scheidsgerecht dat het omstreden appelvonnis heeft gewezen zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
4.3.
Het scheidsgerecht heeft ter zake van aan [X] te vergoeden termijnen een totaalbedrag van € 59.500,-- toegewezen en aldus slechts een deel van het aan termijnen gevorderde afgewezen. In die zin is niet meer toegewezen dan was gevorderd.
Van der Made verwijst naar de overweging in het vonnis sub 27, waarin is geconcludeerd dat aan [X] (onder meer) een bedrag van € 30.000,-- toekomt voor de zevende termijn. Het hof concludeert uit de processtukken en het vonnis dat [X] terzake van onbetaalde termijnen in totaal € 125.542,58 vorderde. Uit het door het scheidsgerecht overwogene sub 22 e.v. leidt het hof voorts af dat het scheidsgerecht de zevende termijn heeft toegewezen en de achtste niet.
4.4.
Eerder in de procedure was door [X] toegelicht dat het door haar gevorderde bedrag was terug te voeren op de zesde en achtste termijn, maar evenzeer is duidelijk geworden dat bij de behandeling van de zaak in de scheidsrechterlijke procedure door [X] een toelichting is gegeven die onderdeel van het debat is geweest en die – zoals [naam] bij pleidooi voor het hof heeft toegelicht en door Van der Made niet gemotiveerd is bestreden – er op neer kwam dat boekhoudkundig niet helemaal duidelijk was om welke termijnen het ging. Dat heeft kennelijk geleid tot de door het scheidsgerecht onder 19 gegeven samenvatting, waarmee aan de hand van de door partijen gegeven toelichting is geoordeeld dat het ging om de zevende en achtste termijn van € 30.000,-, waarvan het scheidsgerecht er één (de zevende) heeft toegewezen en de ander (de achtste) niet.
4.5.
Onder de gegeven omstandigheden heeft het scheidsgerecht door aldus te oordelen haar opdracht niet geschonden. Dat het scheidsgerecht geen aanleiding heeft gezien een herstelvonnis te geven, strookt met de hiervoor geschetste gang van zaken en brengt het hof daarom niet tot een andere conclusie.
B. Motiveringsgebrek (artikel 1065 lid 1 sub d Rv)
4.6.
Voor zover de vordering van Van der Made tot vernietiging is gebaseerd op een motiveringsgebrek oordeelt het hof als volgt.
4.7.
Het scheidsgerecht heeft onder 69 in het scheidsrechterlijk vonnis de door [X] te vergoeden herstelkosten in redelijkheid gesteld op € 64.000,--. Daartoe heeft het scheidsgerecht overwogen – kort weergegeven – dat niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de opgetreden roestvorming aan [X] en niet aan andere oorzaken moet worden toegerekend. Omdat – zo overwoog het scheidsgerecht – andere factoren, die niet alle voorzienbaar waren, ook van invloed (kunnen) zijn geweest, achtte het scheidsgerecht geen grond aanwezig om [X] met alle kosten van het later in opdracht van Van der Made door [bedrijf] uitgevoerde herstel te belasten.
4.8.
De betreffende overwegingen bevatten een motivering van de beslissing van het scheidsgerecht om niet het gehele bedrag van het gevorderde toe te wijzen. Uit de aard van die motivering – te weten: het is niet goed te bepalen in hoeverre de wijze van uitvoering van de werkzaamheden door de onderaannemer of wel andere oorzaken tot schade hebben geleid – volgt reeds dat de gegeven beslissing moeilijk (verder) valt te motiveren. Het scheidsgerecht heeft de te vergoeden herstelkosten
in redelijkheidbegroot op € 64.000,-. Het scheidsgerecht heeft daarbij kennelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de omvang van de herstelkosten te schatten, aangezien de omvang niet nauwkeurig vastgesteld kan worden, juist nu niet exact kan worden vastgesteld dat de opgetreden roestvorming uitsluitend en alleen aan [X] is toe te rekenen.
Het hof oordeelt om die redenen dat de gegeven motivering de beslissing van het scheidsgerecht kan dragen, zodat er ook die grond geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het arbitraal vonnis.
4.9.
De slotsom is dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis zal worden afgewezen. Van der Made heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zodat het bewijsaanbod in de inleidende dagvaarding als niet ter zake dienend wordt gepasseerd. Van der Made zal in de proceskosten worden verwezen. Aan behandeling van de voorwaardelijke eis in reconventie tot vernietiging komt het hof niet toe.

5.Beslissing

Het hof:
wijst de vordering af;
veroordeelt Van der Made in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 726,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, J.C. Toorman en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.