ECLI:NL:GHAMS:2020:425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
23-004624-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor weigering medewerking ademonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek op 22 september 2018 te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een bromfiets niet voldeed aan de verplichting om ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat, nadat hij door een opsporingsambtenaar daartoe was bevolen. De verdachte had ook de mogelijkheid om te worden vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, maar het hof heeft het primair ten laste gelegde bewezen verklaard.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 26 uren en 13 dagen hechtenis, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Bij de strafbepaling heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die beperkte financiële middelen heeft. Het hof heeft geen geldboete opgelegd, maar heeft wel de ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd, met inachtneming van de proeftijd van twee jaren.

De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de relevante wettelijke voorschriften hebben toegepast, waaronder artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de beslissing op een openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de griffier niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004624-18
datum uitspraak: 29 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-189785-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een tweewielige bromfiets te hebben gehandeld in strijd
met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 september 2018 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (tweewielige bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Vooropgesteld moet worden dat artikel 10, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer ertoe strekt de juistheid te waarborgen van het resultaat van een ademanalyse. Artikel 10 van het Besluit stelt hiertoe eisen aan de termijn die moet zijn verstreken alvorens de ademanalyse mag plaatsvinden.
Een verdachte die, zoals hier, medewerking aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor de ademanalyse bestemd apparaat weigert nadat met het onderzoek een aanvang is gemaakt en wiens gebrek aan medewerking ertoe heeft geleid dat het ademonderzoek niet is voltooid, kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep erop doen dat het bepaalde in artikel 10 tweede lid van het Besluit niet zou zijn nageleefd, zoals de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld in het arrest van 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:854.
Van bijzondere omstandigheden, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, kan sprake zijn indien de verdachte bij de politie zijn weigering daarop heeft gegrond dat die termijn van twintig minuten niet in acht is genomen

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 22 september 2018 te Amsterdam, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een tweewielige bromfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid van zeven (7) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de duur dat het rijbewijs was ingevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek en zo verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate hij door zijn alcoholgebruik de veiligheid in het verkeer
in gevaar heeft gebracht. De verplichting mee te werken aan een dergelijk onderzoek is gesteld ter bevordering van de verkeersveiligheid.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie
van 7 januari 2020, waaruit blijkt dat hij eerder, zij het voor andersoortige feiten, strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld.
Bij de strafbepaling heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hij die tijdens de zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Het hof zal geen geldboete aan de verdachte opleggen omdat de verdachte beperkte financiële middelen heeft.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het
Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179
van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd
of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering
zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid
van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]