ECLI:NL:HR:2014:854

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
13/01597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van medewerking aan ademonderzoek en de gevolgen daarvan onder de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om de weigering van de verdachte om mee te werken aan een ademonderzoek, zoals voorgeschreven door de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1979, werd op 28 mei 2011 te 's-Gravenhage door opsporingsambtenaren aangesproken op zijn rijgedrag en werd bevolen om mee te werken aan een ademonderzoek. Ondanks dat de verdachte aanvankelijk bereid leek om mee te werken, weigerde hij uiteindelijk om ademlucht te blazen in het daarvoor bestemde apparaat. Dit gebeurde nadat het onderzoek al was begonnen, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, door zijn gebrek aan medewerking, niet kon aanvoeren dat de eisen van het Besluit alcoholonderzoeken niet waren nageleefd. De rechtbank en het hof hadden eerder geoordeeld dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichting om mee te werken aan het onderzoek, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zijn weigering konden rechtvaardigen. De Hoge Raad bevestigde deze oordelen en verwierp het beroep van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke verplichtingen bij ademonderzoeken en de gevolgen van het niet meewerken aan dergelijke onderzoeken.

De uitspraak is gedaan op 8 april 2014, waarbij de Hoge Raad de eerdere beslissingen van het Gerechtshof Den Haag bevestigde. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verdachte niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De zaak onderstreept de noodzaak voor bestuurders om te voldoen aan de eisen van de Wegenverkeerswet, vooral in situaties waarin alcoholgebruik wordt vermoed.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. S 13/01597
ABO/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 maart 2013, nummer 22/005137-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 mei 2011 te 's-Gravenhage als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 februari 2013, voor zover inhoudend zakelijk weergegeven:
Op 28 mei 2011 moest ik meekomen naar een politiebureau te Den Haag om een blaastest uit te voeren. Ik wilde wel mee werken aan het onderzoek, maar toen ik voor de tweede keer moest blazen, ging het niet goed.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, dienst spoorwegpolitie, spoorwegpolitie Den Haag, d.d. 28 mei 2011, met proces-verbaalnummer PL26SG 2011029712-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, - zakelijk weergegeven -: als relaas van opsporingsambtenaren:
Op 28 mei 2011 te 02.06 uur zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dat een persoon een voertuig, personenauto, bestuurde op het Rijswijkseplein te 's-Gravenhage. Wij zagen dat het voertuig niet rechtlijnig reed, maar van links naar rechts slingerde. Wij zagen tevens dat de bestuurder erg langzaam reed. Toen de bestuurder uitstapte, zagen wij dat de bestuurder onvast ter been was.
Ik, [verbalisant 1], heb op 28 mei 2011 te 02.10 uur van deze bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Met medewerking van de bestuurder heb ik deze de ademtest afgenomen met een daartoe aangewezen apparaat. Als resultaat van deze test gaf het apparaat een A-indicatie aan.
Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hebben de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, vervolgens op 28 mei 2011 te 02.11 uur op de Schenkkade te 's-Gravenhage aangehouden. Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie is de verdachte ter plaatse om 02.15 uur voorgeleid.
De verdachte gaf als identiteitsgegevens op:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Tijdens het blazen in het ademanalyseapparaat weigerde de verdachte [verdachte] om mee te werken aan deze blaastest. De verdachte gaf aan niet te willen blazen, omdat hij eerst een verhoor wilde doen.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de werkwijze uitgelegd. Verdachte gaf meerdere keren aan dat hij niet mee ging werken. De verdachte wilde niet luisteren en werkte niet mee. Hierdoor heeft de bedienaar de blaastest niet volledig kunnen uitvoeren en is de blaastest mislukt."
2.3.
Met betrekking tot deze bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Door de raadsman is betoogd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte heeft meegewerkt aan het van hem gevorderde onderzoek. Tijdens het meewerken aan de blaastest besloot de verdachte zijn medewerking te staken, omdat hij eerst een verklaring wenste af te leggen. Het is niet zeker dat het ademonderzoek na de vereiste termijn van 20 minuten is aangevangen. In het proces-verbaal ademanalyse dat zich in het dossier bevindt staat ter zake geen tijd vermeld. Nu niet is opgenomen wanneer is begonnen met de blaastest kan het ten laste gelegde niet worden bewezen. Er is geen sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Overigens blijkt uit het dossier evenmin dat de bedienaar van het analyseapparaat bevoegd was om dat te doen als bedoeld in 7 van het Besluit alcoholonderzoek, terwijl de aanwijzing daartoe vereist is. De verdachte dient primair te worden vrijgesproken en subsidiair dient strafmatiging te volgen.
Het hof overweegt daartoe naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van relaas met procesverbaalnummer PL26SG 2011029712-1 d.d. 28 mei 2011 werd van de verdachte op 28 mei 2011 op straat in 's-Gravenhage te 02.10 uur gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Daarop werd de ademtest bij de verdachte afgenomen, die resulteerde in een zogenaamde A-indicatie. Vervolgens werd de verdachte om 02.11 uur aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en werd hij om 02.15 uur voorgeleid. De verdachte is bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Aan dit bevel gaf de verdachte blijkens voormeld proces-verbaal geen gevolg. Hij gaf geen gevolg aan de hem gegeven aanwijzingen en hij gaf aan niet te blazen omdat hij eerst een verhoor wilde doen.
Het hof is - anders dan de raadsman kennelijk meent - van oordeel dat van medewerking verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 door de verdachte geen sprake is geweest. De verdachte is kennelijk wel begonnen aan de blaastest, heeft zich vervolgens bedacht en heeft eigen voorwaarden gesteld aan zijn medewerking. Vast staat dat door de gedraging van de verdachte de ademanalyse niet is voltooid. Het stellen van voorwaarden door de verdachte aan het al dan niet verder meewerken aan een ademonderzoek, heeft onder de gegeven omstandigheden te gelden als het niet voldoen aan de verplichting tot een medewerking.
Aan de verdachte, die niet heeft voldaan aan voornoemde verplichting, komt naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden geen beroep toe op het verweer dat strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omringd, niet worden nageleefd. Het verweer wordt verworpen."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van een ademonderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994.
3.2.
De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- art. 8, tweede lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994):
"Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...)"
- art. 163, eerste lid en tweede lid, WVW 1994:
"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, onderdeel a.
2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
- art. 6 Besluit alcoholonderzoeken (hierna: het Besluit):
"Ademanalyse vindt niet plaats binnen twintig minuten na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht dan wel, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (...)"
- art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit:
"Het ademanalyse-apparaat wordt bediend door een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, die daartoe door de betrokken korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk 38 van de Politiewet 1993, of de betrokken brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee is aangewezen."
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat art. 6 en art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit ertoe strekken de juistheid te waarborgen van het resultaat van een ademanalyse. Art. 6 van het Besluit stelt hiertoe eisen aan de termijn die moet zijn verstreken alvorens de ademanalyse mag plaatsvinden, terwijl art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit de uitvoering van een dergelijk onderzoek opdraagt aan speciaal daartoe aangewezen opsporingsambtenaren.
3.4.
Een verdachte die, zoals hier, medewerking aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor de ademanalyse bestemd apparaat weigert nadat met het onderzoek een aanvang is gemaakt en wiens gebrek aan medewerking ertoe heeft geleid dat het ademonderzoek niet is voltooid, kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep erop doen dat het bepaalde in art. 6 en art. 7, eerste lid, van het Besluit niet zou zijn nageleefd.
Van bijzondere omstandigheden, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, kan sprake zijn indien de verdachte bij de politie zijn weigering daarop heeft gegrond dat die termijn van twintig minuten niet in acht is genomen of dat dit apparaat niet wordt bediend door een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. (Vgl. HR 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3371, NJ 2003/304 ten aanzien van art. 4, eerste lid, en 7, eerste lid, van het Besluit.)
3.5.
Het oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.