ECLI:NL:GHAMS:2020:4103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002154-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een leerplichtzaak met betrekking tot de verplichtingen van ouders onder de Leerplichtwet 1969

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 september 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor het niet naleven van de verplichtingen onder de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof het niet zorgen dat haar dochter, geboren in 2013, de school regelmatig bezocht in de periode van 5 juni 2019 tot en met 14 juni 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verplichting niet is nagekomen, omdat zij gedurende acht schooldagen op vakantie was gegaan.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, te voldoen in vijf maandelijkse termijnen van elk € 160,00. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had geen eerdere overtredingen van de Leerplichtwet en het hof heeft de draagkracht van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij mr. B.A.A. Postma niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002154-20
datum uitspraak: 22 december 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 18 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-176398-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1983,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juni 2019 tot en met 14 juni 2019 te Zandvoort, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2013, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere, had belast, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 5 juni 2019 tot en met 14 juni 2019 te Zandvoort, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2013, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, te voldoen in 5 maandelijkse termijnen van elk € 160,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat haar dochter [naam] de school, waar zij stond ingeschreven, geregeld bezocht. De Leerplichtwet verplicht de ouder om ervoor te zorgen dat de jongere als leerling op een school of instelling staat ingeschreven en dat de jongere die school of instelling na inschrijving regelmatig bezoekt. Op deze manier wordt onder meer getracht schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten te voorkomen. De verdachte heeft deze verplichting gedurende acht schooldagen verzaakt om op vakantie te kunnen gaan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 december 2020, waaruit blijkt dat zij niet eerder de Leerplichtwet heeft overtreden.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Het hof zal daarbij – gelet op de draagkracht van de verdachte, een en ander zoals gebleken uit de door haar op 25 september 2020 verstuurde brief – net als de kantonrechter bepalen dat de op te leggen geldboete in termijnen kan worden betaald.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 3 oktober 2019 onder CJIB nummer [nummer].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan telkens
1 maand, elke termijn groot
€ 160,00 (honderdzestig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. D. Radder en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2020.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.