In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 september 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor het niet naleven van de verplichtingen onder de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof het niet zorgen dat haar dochter, geboren in 2013, de school regelmatig bezocht in de periode van 5 juni 2019 tot en met 14 juni 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verplichting niet is nagekomen, omdat zij gedurende acht schooldagen op vakantie was gegaan.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, te voldoen in vijf maandelijkse termijnen van elk € 160,00. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had geen eerdere overtredingen van de Leerplichtwet en het hof heeft de draagkracht van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij mr. B.A.A. Postma niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.