ECLI:NL:GHAMS:2020:4101
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 augustus 2020 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van ambtsdwang, zoals bedoeld in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie heeft op 1 september 2020 hoger beroep ingesteld, maar heeft de appelschriftuur niet tijdig ingediend. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat de termijn voor het indienen van de appelschriftuur was overschreden. De advocaat-generaal heeft deze stelling ondersteund en aangegeven dat er geen zwaarwegende redenen waren voor de termijnoverschrijding.
Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie de schriftuur niet binnen de vereiste termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep heeft ingediend, maar met ongeveer vijf weken is overschreden. Gehoord de advocaat-generaal, die opnieuw een belangenafweging heeft gemaakt, heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de naleving van de wettelijke termijnen.
Het hof heeft derhalve besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, waarmee de eerdere vrijspraak van de verdachte in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. B.A.A. Postma, die buiten staat was om te ondertekenen.