ECLI:NL:GHAMS:2020:4101

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-001882-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 augustus 2020 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van ambtsdwang, zoals bedoeld in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie heeft op 1 september 2020 hoger beroep ingesteld, maar heeft de appelschriftuur niet tijdig ingediend. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat de termijn voor het indienen van de appelschriftuur was overschreden. De advocaat-generaal heeft deze stelling ondersteund en aangegeven dat er geen zwaarwegende redenen waren voor de termijnoverschrijding.

Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie de schriftuur niet binnen de vereiste termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep heeft ingediend, maar met ongeveer vijf weken is overschreden. Gehoord de advocaat-generaal, die opnieuw een belangenafweging heeft gemaakt, heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de naleving van de wettelijke termijnen.

Het hof heeft derhalve besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, waarmee de eerdere vrijspraak van de verdachte in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. B.A.A. Postma, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001882-20
datum uitspraak: 22 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 20 augustus 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 15-123700-20 en 15-141609-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [adres 2].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2020.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman en de verdachte naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De verdachte is door de kinderrechter op 20 augustus 2020 bij voormeld vonnis vrijgesproken van het in eerste aanleg ten laste gelegde, ambtsdwang als bedoeld in artikel 179 van het wetboek van Strafrecht. Op 1 september 2020 heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Op 20 oktober 2020 heeft de officier van justitie een schriftuur ingediend.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, nu de appelschriftuur niet tijdig is ingediend en het belang van het appel in onderhavig geval niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim.
De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep, daar het belang van strafvordering in dit appel niet zwaarder weegt dan de geschonden wetsbepaling nu voor de aanzienlijke overschrijding daarvan door het openbaar ministerie geen zwaarwegende redenen kunnen worden gegeven.
Het hof stelt vast dat de officier van justitie niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur heeft ingediend bij de griffie van de rechtbank, zodat de daarvoor in artikel 410 lid 1 Wetboek van Strafvordering gestelde termijn met circa 5 weken is overschreden.
Gehoord de advocaat-generaal, die in hoger beroep opnieuw een belangenafweging heeft gemaakt en die aangeeft dat er geen goede reden is voor de termijnoverschrijding in deze zaak, is het hof van oordeel dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. D. Radder en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2020.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.