ECLI:NL:GHAMS:2020:4062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002393-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten plaats aanrijding en toewijzing vorderingen benadeelde partijen met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 juni 2019 was gewezen. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 26 augustus 2017 aan de Waddenstraat in Haarlem, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. De verdachte werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een aanrijding, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was toegebracht aan andere partijen, in dit geval [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte als bestuurder van het voertuig betrokken was bij het ongeval en de plaats heeft verlaten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, die door het hof is toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om de schade te vergoeden. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002393-19
datum uitspraak: 2 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 20 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-038275-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Haarlem op/aan de Waddenstraat, op of omstreeks 26 augustus 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]) letsel en/of schade was toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval de bestuurder is geweest van de auto die de aanrijding heeft veroorzaakt. Bij wijze van alternatief scenario heeft de raadsman gewezen op de mogelijkheid dat één van de kennissen waar de verdachte op de avond / nacht van het ongeval mee was, de auto buiten zijn weten om heeft gebruikt en de aanrijding toen heeft veroorzaakt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De feiten en omstandigheden [1]
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 26 augustus 2017 heeft aan de Waddenstraat in Haarlem een aanrijding plaatsgevonden waarbij schade is ontstaan aan het grijze voertuig van aangever [benadeelde 2] en het rode voertuig van [benadeelde 1]. De bestuurder van het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt is doorgereden. [2] Aangever [benadeelde 1] heeft bij zijn aangifte een zak met auto-onderdelen bij zich (PL1100-2017180926-2).
Het betreft een zak met losse stukken bumper onderdelen van het voertuig dat de aanrijding veroorzaakt zou hebben. Verbalisant [verbalisant 1] heeft geconstateerd dat er op een van deze onderdelen het merk Fiat stond gegraveerd.
Aangever [benadeelde 2] heeft op 26 augustus 2017 omstreeks 00.20 uur een harde knal gehoord. [benadeelde 2] keek uit het raam en zag een witte personenauto van het merk Fiat naast zijn op de Waddenstraat te Haarlem geparkeerde auto staan. De Fiat reed heel hard weg. Toen [benadeelde 2] bij zijn auto – een Citroën Xsara/Picasso – ging kijken zag hij schade aan de gehele linkerzijde. Het linker voorportier en linker achterportier waren beschadigd door deuken in en er was lakschade. Op zijn auto zag hij witte verfsporen op het linker achterportier. [3]
Getuige [getuige], wonende aan de [adres 2], heeft verklaard dat zij op 26 augustus 2017 tussen 00:15 en 00:30 een harde klap hoorde en een witte Fiat 500 met zwart dak dat open kan, zag staan. Zij zag dat daarin vier personen zaten en dat het kenteken begon met [kenteken]. De Fiat 500 stond met zijn rechtervoorzijde in het rode voertuig geparkeerd. De witte Fiat wist zich los te rijden, waarna zij het voertuig met hoge snelheid zag wegrijden. Zij zag dat het rode voertuig behoorlijke schade had. [4]
Op 27 augustus 2017 trof de politie op de [plek] een geparkeerde witte Fiat 500 met een zwart cabrio dak met kenteken [kenteken] aan. De verbalisanten constateerden dat het voertuig aan de rechtervoorzijde flinke schade had. De verbalisanten zagen o.a. dat er rode krassen op de witte Fiat 500 zaten. [5]
Uit nader onderzoek is gebleken dat de witte Fiat 500 met kenteken [kenteken] op naam stond van een verhuurbedrijf, en van 21 augustus 2017 tot en met 30 augustus 2017 is gehuurd door de verdachte. [6] Op de huurovereenkomst stond de verdachte als enige bestuurder vermeld. [7] Voorts blijkt uit het proces-verbaal bevindingen van 5 september 2017, dat de schade genoemd door de verdachte op 29 augustus 2017 dezelfde schade te zijn die reeds door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] was waargenomen op 27 augustus 2017. [8] Het door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] waarnemen van deze schade is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. [9]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de [plek] om de hoek is van het huis van zijn ouders op de [adres 3], waar hij destijds woonde. [10]
Op basis van voorgaande feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de aanrijding op 26 augustus 2017 en de schade aan de voertuigen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zijn veroorzaakt door de witte Fiat 500 met kenteken [kenteken] (hierna: de Fiat). Verder stelt het hof vast dat de schade aan de Fiat vóór 27 augustus 2017 moet zijn veroorzaakt.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft wisselend verklaard over het ontstaan van de schade aan de Fiat en de mogelijke betrokkenheid daarvan bij de aanrijding aan de Waddenstraat te Haarlem op 26 augustus 2017.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de schade aan de door hem gehuurde witte Fiat 500 met kenteken [kenteken] op 29 augustus 2017 zou zijn ontstaan bij een verlaten plaats ongeval in Hoofddorp aan de Boslaan, waarvan hij zelf slachtoffer was geworden en aangifte had gedaan (registratienummer 2017180012) van het misdrijf: “verlaten plaats ongeval”. De verdachte heeft toen ook verklaard dat de Fiat vóór 29 augustus 2017 geen schade had. [11]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte anders verklaard.
Hij verklaarde dat hij ten tijde van de aanrijding aan de Waddenstraat te Haarlem op 26 augustus 2017 met een aantal kennissen in Hoofddorp verbleef, en dat de schade aan de door de verdachte gehuurde witte Fiat 500 waarschijnlijk is veroorzaakt door één van deze kennissen, die buiten zijn weten om de sleutels van deze auto zou hebben gepakt en deze auto toen zou hebben gebruikt. Nadere informatie over deze “kennis” kon de verdachte, hoewel daarover bevraagd, niet geven. [12]
Naar het oordeel van het hof kunnen de wisselende verklaringen van de verdachte over het tijdstip van het ontstaan van de schade aan de Fiat en de mogelijkheid dat iemand anders dan hijzelf in de Fiat gereden zou hebben – terwijl hij volgens de huurovereenkomst de enige rechtsgeldige bestuurder van dit voertuig was – niet anders worden geduid dan dat de verdachte de waarheid heeft willen verhullen.
Oordeel van het hof
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verifieerbare alternatieve verklaring heeft gegeven over wie de Fiat zou hebben bestuurd op 26 augustus 2017, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het verkeersongeval als bestuurder betrokken is geweest bij het verkeersongeval op 26 augustus 2017 aan de Waddenstraat te Haarlem en de plaats van dit ongeval heeft verlaten.
Het hof verwerpt derhalve het verweer en komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Haarlem aan de Waddenstraat, op 26 augustus 2017 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2]) schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is met de door hem bestuurde personenauto tegen twee geparkeerde auto’s aangereden, waarbij enorme schade is ontstaan. Beide auto’s moesten “total loss” worden verklaard. Zonder zijn identiteit bekend te maken aan de eigenaars van deze auto’s heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte de betrokken benadeelden de mogelijkheid ontnomen om de daarvoor in aanmerking komende partij aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Bovendien getuigt het van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef bij hem als bestuurder. Het betreft hier een ernstig en brutaal feit. Het hof houdt hiermee ten nadele van de verdachte rekening bij het bepalen van de op te leggen straf.
Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting geen enkel blijk ervan heeft gegeven dat hij de laakbaarheid van zijn gedrag inziet, noch de verantwoordelijkheid daarvoor heeft genomen. Hij schuift alle schuld af op anderen. Ook dit rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2020 is hij eerder meermalen ter zake van de Wegenverkeerswet onherroepelijk veroordeeld, hetgeen ook in zijn nadeel weegt.
Tot slot houdt het hof rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat een geldboete zoals in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal wordt gevorderd geen recht doet aan de ernst van het feit.
Daarbij mede gelet op de financiële omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen, acht het hof oplegging van een werkstraf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.223,65. In eerste aanleg is de schade gematigd tot een bedrag van € 895,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 256,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke, gematigde vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Alle gevorderde schade is, gezien de uitgebreide onderbouwing en toelichting als rechtstreekse schade aan te merken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Deze schade is, gezien de uitgebreide onderbouwing en toelichting als rechtstreekse schade aan te merken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden, gezien de verklaring van de benadeelde partij dat de auto twee jaar vóór het tenlastegelegde voor het bedrag van € 1200,00 is aangeschaft en rekening houdend met afschrijving van de auto. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 895,00 (achthonderdvijfennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 895,00 (achthonderdvijfennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. M.M.H.P. Houben en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juni 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Voor zover sprake is van een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, is dit telkens gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 30 augustus 2017 met nummer PL1100-2017180926-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (ongenummerd).
3.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 30 augustus 2017 met nummer PL1100-2017177819-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] (los in dossier).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 12 oktober 2017 met nummer PL1100-2017177819-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] (ongenummerd).
5.Proces-verbaal van bevinden van 27 augustus 2017 met nummer PL1100-2017177819-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (ongenummerd).
6.Proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2017 met nummer PL1100-2017177819-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], met bijlage (ongenummerd).
7.Proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2020 met nummer PL1100-2017177819-9, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], met bijlagen (ongenummerd).
8.Proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2017 met nummer PL1100-2017177819-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], met bijlage (ongenummerd).
9.Proces-verbaal van bevinden van 27 augustus 2017 met nummer PL1100-2017177819-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (ongenummerd).
10.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2020.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 november 2017 met nummer PL1100-2017177819-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] (ongenummerd).
12.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2020.