ECLI:NL:GHAMS:2020:4060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-000859-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige en oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 februari 2019 was gewezen. De verdachte werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje van 15 jaar. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen, waarbij geweld of bedreiging met geweld werd gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte is echter wel veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder verplicht contact met de reclassering en behandeling door een zorginstelling. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verbeterde gedrag en de behandeling die hij ondergaat.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven tegen minderjarigen en de noodzaak van behandeling en toezicht om recidive te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000859-19
datum uitspraak: 2 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 19 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-153009-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Krommenie, gemeente Zaanstad, [benadeelde] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het betasten van en/of knijpen in de borsten en/of kruis van die [benadeelde] en/of
- het tonen van zijn penis aan die [benadeelde] en/of
- het laten aanraken van zijn penis door die [benadeelde] en/of
- het een of meermalen zoenen op de mond van die [benadeelde] en/of
- het een of meermalen steken en/of duwen van zijn tong in de mond van die [benadeelde],
welk geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid bestond uit:
- het (telkens) zeer onverhoeds betasten van en/of knijpen in de borsten en/of de kruis van die [benadeelde] en/of
- het tegen een muur en/of op de bank duwen van die [benadeelde] en/of het plotseling en zeer onverhoeds zoenen van die [benadeelde] en/of het plotseling en zeer onverhoeds stoppen van zijn tong in de mond van die [benadeelde], en/of het plotseling en zeer onverhoeds vastpakken van de hand van die [benadeelde] en/of de hand van die [benadeelde] op zijn penis leggen, dit terwijl die [benadeelde] hem, verdachte weg probeerde te duwen
(dit terwijl die [benadeelde] alcohol had genuttigd en/of verdachte een geestelijk overwicht had op die [benadeelde] gezien het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en die [benadeelde] en/of voor die [benadeelde] een zodanig bedreigde situatie is ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling(en) met verdachte kon en/of durfde te onttrekken);
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Krommenie, gemeente Zaanstad, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van en/of knijpen in de borsten en/of kruis van die [benadeelde] en/of
- het tonen van zijn penis aan die [benadeelde] en/of
- het laten aanraken van zijn penis door die [benadeelde] en/of
- het een of meermalen zoenen op de mond van die [benadeelde] en/of
- het een of meermalen steken en/of duwen van zijn tong in de mond van die [benadeelde]
(dit terwijl die [benadeelde] alcohol had genuttigd en/of verdachte een geestelijk overwicht had op die [benadeelde] gezien het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en die [benadeelde] en/of voor die [benadeelde] een zodanig bedreigde situatie is ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling(en) met verdachte kon en/of durfde te onttrekken);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2017 te Krommenie, gemeente Zaanstad, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de borsten en het kruis en het knijpen in de borsten van die [benadeelde] en
- het tonen van zijn penis aan die [benadeelde] en
- het zoenen op de mond van die [benadeelde] en
- het steken van zijn tong in de mond van die [benadeelde]
dit terwijl die [benadeelde] alcohol had genuttigd en verdachte een geestelijk overwicht had op die [benadeelde] gezien het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en die [benadeelde] en voor die [benadeelde] een zodanig bedreigde situatie is ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken;
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden (verplicht contact met de reclassering en behandeling door De Waag), welke dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 weken waarvan 22 weken voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden die de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een meisje van destijds vijftien jaar, dat nog geen seksuele ervaring had. Dergelijke feiten kunnen zeer nadelige psychische en emotionele gevolgen hebben voor een minderjarig slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring in het dossier van de rechtbank en hetgeen door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat het handelen van de verdachte nog altijd een grote impact heeft op verschillende aspecten van het leven van het slachtoffer. Zo heeft zij moeite met leren en met omgang met anderen. Zij wordt nog steeds behandeld, waar zij onder andere een EMDR-traject volgt.
Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk ter zake van soortgelijke feiten tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het voortgangsverslag toezicht van Reclassering Nederland van 13 mei 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte sinds 20 februari 2019 bij de reclassering onder toezicht is gesteld en er sindsdien een aanzienlijke verbetering heeft plaatsgevonden in zijn gedrag en houding, zowel waar het gaat om het zich houden aan afspraken als de inhoud van de gesprekken. Uit dit verslag blijkt ook dat hij in de afgelopen periode meer inzicht heeft gekregen in zijn delict gedrag en zijn eigen handelen ten aanzien van het ten laste gelegde. Dit kwam ook ter zitting van het hof naar voren.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de rapportage van De Waag van 14 mei 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte op 10 januari 2020 is gestart met de behandeling en hij in toenemende mate openheid geeft over de situatie waarin hij zit en de klachten die hij ervaart. Door deze openheid wordt het mogelijk de verdachte de hulp te bieden die hij nodig heeft.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op de arbeidsovereenkomst die door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is overgelegd, waaruit blijkt dat de verdachte een betaalde baan heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts blijk gegeven toenemend inzicht te hebben in de laakbaarheid van zijn handelen.
Alles afwegende – waarbij ook wordt betrokken de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit – acht het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer niet passend. Het hof acht het niet opportuun om de door de verdachte ingeslagen weg en steeds meer stijgende lijn op het gebied van behandeling te doorkruisen door oplegging van een straf die meebrengt dat de verdachte gedetineerd raakt. Het hof zal de verdachte daarom een gevangenisstaf in voorwaardelijke zin opleggen, waarmee enerzijds wordt beoogd hem in de gelegenheid te stellen de positieve ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten, terwijl daarmee anderzijds ook wordt beoogd hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verplicht contact met en verplichte begeleiding door Reclassering Nederland, alsmede een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling, noodzakelijk blijven.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het bewezen verklaarde misdrijf is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, en de omstandigheid dat de aangevangen behandeling gericht op het voorkomen van recidiverisico’s nog niet is afgerond, acht het hof het recidivegevaar ter zake van het plegen van zedenmisdrijven nog altijd aanwezig.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich binnen vijf werkdagen (tussen 9:00 en 12:00) na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, [adres 2], meldt en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. M.M.H.P. Houben en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juni 2020.
=========================================================================
[…]