In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 augustus 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van eenvoudige belediging, gepleegd op 12 april 2017 te Amsterdam. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat niet bewezen is dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken.
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 2 weken daadwerkelijk, met de bepaling dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en 6 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, waarbij is bepaald dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, voor de duur van 1 maand, die was opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 19 januari 2018.