In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging, belediging en bedreiging jegens twee aangevers. De verdachte voerde aan dat zijn gedrag voortkwam uit frustratie door concurrentiestrijd met de aangevers en dat zij zijn bedreigingen niet serieus hoefden te nemen. Het hof oordeelde echter dat dit geen rechtvaardiging was voor zijn handelen. De aangevers voelden zich bedreigd door de sms-berichten, voicemails en e-mails van de verdachte.
Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve wat betreft de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van één jaar, inclusief een contactverbod met een van de aangevers. Het hof oordeelde dat, gezien de veranderde omstandigheden en het feit dat de verdachte geen contact meer had met de aangevers, een lagere straf passend was. Het hof legde een taakstraf op van 80 uren en vernietigde het contactverbod.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof hield rekening met het tijdsverloop, het zelfinzicht van de verdachte en zijn veranderde omstandigheden, waaronder zijn terugtrekking uit de slotenmakersbranche en de oprichting van een nieuwe onderneming. Het hof concludeerde dat de verdachte zijn gedrag inziet en dat een contactverbod niet langer nodig was.