ECLI:NL:GHAMS:2020:4008

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-001778-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2,49 gram cocaïne op 25 januari 2018 te Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een gevangenisstraf van zes weken had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2020 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte opnieuw te veroordelen, ditmaal tot een gevangenisstraf van veertien weken.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden, waaronder het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten, die de verdachte op heterdaad hebben aangehouden. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de waarnemingen van de verbalisanten op 19 januari 2018 plaatsvonden, wat volgens hen niet in lijn was met de tenlastelegging van 25 januari 2018. Het hof heeft echter geoordeeld dat de datum in het proces-verbaal een kennelijke verschrijving betrof en dat de verdachte op 25 januari 2018 op heterdaad is aangehouden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,49 gram cocaïne, wat in strijd is met de Opiumwet. Gezien de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van harddrugs op de volksgezondheid, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te handhaven en daarnaast een geldboete van € 400,00 op te leggen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en een geldboete van € 400,00.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001778-18
Datum uitspraak: 28 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-017604-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (dealerindicatie) ongeveer 2,49 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Ten laste is gelegd dat de verdachte op of omstreeks 25 januari opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.48 gram cocaïne. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten op 19 januari 2018 de vermeende strafwaardige gedraging hebben waargenomen. Dat ligt geruime tijd voor de tenlastegelegde datum. Op of omstreeks strekt zich niet zo ver dat daarmee 19 januari ten opzichte van 25 januari in het bereik ligt en vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt als volgt. Het proces-verbaal waar de raadsman melding van maakt vangt inderdaad aan met de zinssnede dat verbalisanten zich op 19 januari 2018 in de buurt van de Heisteeg bevonden, alwaar zij verdachte zagen. Het proces-verbaal is echter gesloten en ondertekend op 25 januari 2018. Voorts bevat het dossier een proces-verbaal van aanhouding van 25 januari 2018 waaruit volgt dat de verdachte op 25 januari 2018 op locatie heisteeg op heterdaad is aangehouden. Daarnaast volgt uit de kennisgeving van inbeslagname dat de cocaïne op 25 januari 2018 in beslag is genomen en dat de verdachte op 25 januari 2018 is voorgeleid. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de datum 19 januari een kennelijke verschrijving betreft en begrijpt dat dit 25 januari 2018 moet zijn. Het hof verwerpt het verweer en leest die datum verbeterd nu de verdachte daardoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat zou mogelijk anders zijn geweest als de verdachte ook op 19 januari 2019 was aangehouden maar dat is gesteld noch gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,49 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018018039-5 van 25 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 3-4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Wij verbalisanten bevonden ons 19 januari 2018 (het hof begrijpt 25 januari 2018 te Amsterdam) op het Singel ter hoogte van de Heisteeg. Hier zagen wij in het voorbij fietsen in een portiek een man, die later opgaf te zijn genaamd: [verdachte] geboren [geboortedag]-1998.
Deze locatie is bij de politie bekend als een plaats waar veelvuldig wordt gehandeld in harddrugs met de bijbehorende overlast van verslaafden. Wij zagen dat de verdachte aandachtig om zich heen keek en zo de omgeving nauwlettend in de gaten hield.
Ik, [verbalisant 1], zag op het Koningsplein drie verder onbekend gebleven personen, allen met een onverzorgd, verslaafd uiterlijk, onrustig zoekend om zich heen kijken. Door mijn ervaring met het opdoen en opsporen van dealers en hun kopers, herkende ik dit gedrag als van verslaafden, die op zoek waren naar een dealer om harddrugs te kopen. Ik besloot dit drietal te volgen over het Singel naar de Heisteeg. Ik zag dat de drie verslaafden contact maakten met [verdachte] en dat [verdachte] deze verslaafden wenkte om mee te lopen. Ik zag dat [verdachte] het Singel opliep en dat genoemde verslaafden hem volgden. Ik zag dat [verdachte] de Dubbeleworststeeg inliep en hier halverwege bleef staan. [verdachte] keek hierbij steeds schichtig om zich geen en scande zo nauwlettend de omgeving. Ik zag dat de genoemde verslaafde vrouw met witte jas nu iets vanuit haar hand gaf aan [verdachte], dat hij dit op zijn handpalm bekeek en dit telde. Ik zag dat hij met zijn hoofd knikte en nu iets kleins vanuit zijn broekzak pakte, dit tussen duim en wijsvinger vasthad en dit aan genoemde verslaafde vrouw gaf, die dit aanpakte en hiermee in haar vuist wegliep naar een bankje. Ik zag dat [verdachte] steeds aandachtig de omgeving in de gaten bleef houden. Ik zag dat de genoemde verslaafde vrouw vanuit haar handpalm iets kleins pakte, dit openpeuterde, in een pijpje stopte, dit met een aansteker begon te verhitten en de gassen die hierbij ontstonden begon te inhaleren. Ik herkende deze handelingen al het zogenoemde basen van crack of cocaïne.
Hierop hebben [verbalisant 2] en [verbalisant 1] [verdachte] aangehouden in de Heisteeg.Op het bureau is [verdachte] aan zijn kleding onderzocht. Hierbij werd door mij, [verbalisant 2], onder de balzak van verdachte een plastic zakje met hierin 33 witte plastic bolletjes aangetroffen.
2. Een geschrift, te weten een bewijs van ontvangst ingevolge artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, met nummer PL1300-2018018039-4 van 25 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina’s 12-13].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Hoofdagent [verbalisant 3] verklaart op donderdag 25 januari 2018 uit de handen van [verdachte] geboren op [geboortedag] 1998 in beslag te hebben genomen verdovende middelen, 33 bolletjes in sealbag en een geldbedrag van € 400 in biljetten van 5x50, 7x20 en 1x10, ten bewijze waarvan dit bewijs wordt afgegeven aan [verdachte] voornoemd.
3. Een geschrift, te weten een rapport in de zaak contra de verdachte [verdachte] van 2 februari 2018, met rapportnummer 0109N18 van dr. [naam], forensisch expert [doorgenummerde pagina 14].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De onderzoeksaanvraag en het materiaal werden op 25 januari 20118 op het politielaboratorium ontvangen.
Omschrijving van het materiaal en identiteit
Item 5520716
Omschrijving 1 plastic zakje waarin 33 plastic zakjes met 2.49 g vuilwit poeder en brokjes
Bevat cocaïne
4. Een proces-verbaal van voorgeleiding ivm aanhouding met nummer PL1300-2018018039-3 van 25 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 15-15].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op donderdag 25 januari 2018 werd voor mij geleid de verdachte [verdachte]. Hij werd verdacht van overtreding van de Opiumwet.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 2.49 gram cocaïne aanwezig gehad. Zoals algemeen bekend is, vormt het gebruik van dit middel een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke harddrugs, zodat de verspreiding van die harddrugs met kracht dient te worden tegengegaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2020 is hij eerder ter zake van opiumwetdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege eerdere veroordelingen van de verdachte voor overtreding van de Opiumwet aanleiding om tevens een geldboete ter hoogte van € 400,00 op te leggen. Het hof neemt hierbij in ogenschouw dat de verdachte zich naast het bewezenverklaarde aanwezig hebben (sub C) van drugs ook inlaat met verdere verspreiding van die drugs, gelet op de wijze van verpakken en de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] inzake een verkooptransactie. De geldboete heeft tot doel om de manier waarop de verdachte zich pleegt te manifesteren in de maatschappij met alle kwalijke gevolgen van drugsgerelateerde criminaliteit tot gevolg, voor de toekomst (preventief) te voorkomen en hem af te schrikken daarmee door te gaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een geldboete van na te melden duur danwel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- € 400,00 (zegge: vierhonderd euro)
omschrijving 5520718.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2020.