ECLI:NL:GHAMS:2020:4006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-002655-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met geweld en disproportionele aanhouding door beveiliger

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van winkeldiefstal van een luchtverfrisser ter waarde van € 2,75 uit een BP tankstation. Tijdens het verlaten van de winkel ontstond een worsteling met een beveiliger, waarbij de verdachte in ademnood kwam door een nekklem die door de beveiliger werd aangelegd. Het hof oordeelt dat de aanhouding niet proportioneel was en dat de nekklem onder de gegeven omstandigheden niet had mogen worden toegepast. Hierdoor wordt besloten dat er geen straf of maatregel aan de verdachte wordt opgelegd, ondanks de bewezenverklaring van de diefstal. De verdachte had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, maar het hof gelast in plaats daarvan een taakstraf van dertig uren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit bij het gebruik van geweld door beveiligers en de rechten van verdachten in dergelijke situaties.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002655-19
Datum uitspraak: 28 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-070148-19 en 13-049101-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een luchtverfrisser (met een totale waarde van circa € 2,75), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [tankstation] en/of [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door eenmaal of meermalen (met kracht)
- te stompen/slaan in de richting van het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- te schoppen/trappen in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- te bijten op/in de arm(en),
althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of vervolgens voornoemde [slachtoffer] te bedreigen met de woorden: "ik zoek je op en maak je dood" en/of "ik steek je neer" althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsmotivering

Uit het dossier en de camerabeelden volgt dat de verdachte, nadat hij de benzine reeds had betaald, nog een luchtverfrisser en een muntje voor het stofzuigen van de auto wilde kopen bij de caissière in het [tankstation] tankstation. Er ontstond een discussie met de caissière die zei dat hij - de verdachte - weg moest gaan en zij bood hem geen gelegenheid meer om te betalen. De verdachte heeft daarop de luchtverfrisser – zonder deze te betalen – in zijn zak gestoken en is naar buiten gelopen. Een beveiliger is direct achter de verdachte aangelopen. Uit de camerabeelden, die ook ter terechtzitting in hoger beroep zijn bekeken, blijkt dat reeds voordat de verdachte en de beveiliger de winkel uitkomen zij in een worsteling verwikkeld raken. Twee andere mensen schieten de beveiliger te hulp en bij de verdachte is bij die gelegenheid een nekklem toegepast.
De verdachte heeft verklaard dat hij met de luchtverfrisser naar buiten liep en door de beveiliger werd vastgegrepen, waarna een worsteling ontstond waarbij de nekklem werd toegepast en dat hij in paniek raakte omdat hij in ademnood verkeerde.
Deze verklaring van de verdachte is aannemelijk, want het komt overeen met wat het hof ter terechtzitting op de camerabeelden heeft waargenomen. Met de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte zich uitsluitend heeft verzet om aan de worsteling te ontkomen en dat zijn verzet niet ten doel had om de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde geweldshandeling.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat de verklaringen van de aangever en van de getuige [getuige] dat de beveiliger de verdachte buiten heeft aangesproken waarna de verdachte een gevechtshouding heeft aangenomen, niet overeenkomen met de situatie die feitelijk is te zien op de camerabeelden.
Het hof komt, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, tot een bewezenverklaring van de diefstal als hierna te vermelden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2019 te Amsterdam een luchtverfrisser met een waarde van circa € 2,75, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [tankstation], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren en een gevangenisstraf voor de duur van drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, door een luchtverfrisser ter waarde van € 2,75 mee te nemen uit het [tankstation] tankstation zonder daarvoor te betalen. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het tankstation en dit bedrijf hinder toegebracht.
Bij het verlaten van de winkel is een worsteling ontstaan tussen de beveiliger en de verdachte, waarbij de beveiliger te hulp werd geschoten door een andere beveiliger. Tijdens die worsteling is bij de verdachte een nekklem aangelegd waardoor hij in ademnood kwam te verkeren. De wijze waarop de beveiliger de verdachte klaarblijkelijk heeft willen aanhouden is niet proportioneel. De nekklem had onder de gegeven omstandigheden niet gezet mogen worden.
Het hof acht het daarom raadzaam te bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017 met parketnummer 13-049101-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2020.