ECLI:NL:GHAMS:2020:4005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-000739-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met misdrijf tegen het leven en zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond op 10 oktober 2018, waarbij de verdachte de aangever bedreigde met de woorden dat hij hem zou doodslaan als zijn brommer beschadigd raakte. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een geldboete en hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de bedreigingen, aangezien de verklaringen van de aangever en zijn dochter niet consistent zijn. Het hof heeft echter vastgesteld dat de bedreigingen bewezen zijn, mede op basis van de verklaringen van de aangever en zijn dochter, die elkaar ondersteunen. Het hof heeft geoordeeld dat de uitlatingen van de verdachte in de context van het incident een redelijke vrees bij de aangever hebben gewekt.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 en 5 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de bedreigingen en de impact op de aangever, die zich in zijn persoonlijke integriteit aangetast voelde. De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld, wat meegewogen is in de beslissing over de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000739-19
Datum uitspraak: 28 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-201029-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "als mijn brommer beschadigd is, sla ik je dood" en/of "Als ik schade aan mijn scooter heb, dan sla ik de tanden uit je mond", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het dossier bevat niet voldoende bewijs, aangezien de aangever en zijn dochter verschillende verklaringen hebben afgelegd. Zij ondersteunen elkaars verklaring niet en voor het overige bevat het dossier geen bewijs. Voorts kan niet worden gezegd dat naar aanleiding van de uitlating van de verdachte redelijke vrees bij de aangever had kunnen ontstaan. De uitlatingen van de verdachte, in de context waarin zij zijn gedaan, moeten worden beschouwd als uitingen van onmacht en frustratie die bij aangever niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat hij door toedoen van verdachte het leven zou verliezen, dan wel het slachtoffer zou worden van zware mishandeling. De verdachte moet worden vrijgesproken.
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat de verdachte de aangever heeft bedreigd door te zeggen dat als zijn brommer beschadigd is, hij hem zal doodslaan. Uit de aangifte van de dochter van aangever volgt dat zij de verdachte de aangever heeft horen bedreigen door te zeggen dat als verdachte schade heeft aan zijn brommer, hij de tanden uit de mond van aangever slaat. Bij de rechter-commissaris zijn de aangever en zijn dochter bij hun verklaringen gebleven. Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat kort na het incident de aangever de politie heeft aangesproken en hierbij heeft gezegd dat hij bedreigd is door de verdachte die riep dat hij aangever zou afmaken als hij schade aan zijn scooter had. Daarmee zijn de verweten bedreigingen bewezen. Zij liggen in elkaars verlengde en aldus draagt de één bij tot het bewijs van de ander.
Voorafgaand aan het incident hebben de verdachte en/of zijn vriend, die achter op zijn scooter zat, de dochter van de aangever betast door haar hard in haar billen te knijpen dan wel (op de billen) te slaan toen de dochter fietste en de verdachte haar inhaalde. De vriend van de verdachte, die achterop de scooter zat, heeft tegen de fiets van de aangever aangetrapt, waardoor de verdachte vermoedelijk de macht over het stuur heeft verloren en tegen een paal is gereden. Gelet op de voorafgaande handtastelijkheden bij de dochter, de trap van de vriend van de verdachte tegen de fiets van aangever waardoor de aangever ten val kwam, de verklaring van de dochter van de aangever dat de verdachte en zijn vriend een erg agressieve indruk maakten, en zij haar vader heeft tegengehouden omdat zij bang was dat de twee jongens hem iets aan zouden doen, moet bij de aangever de redelijke vrees zijn ontstaan dat de verdachte de daad bij het woord zou voegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2018 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "als mijn brommer beschadigd is, sla ik je dood" en "Als ik schade aan mijn scooter heb, dan sla ik de tanden uit je mond", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 25 februari 2019 voor het bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling. De verdachte is met zijn scooter tegen een paal gereden en heeft daarna de aangever bedreigd. De bedreigingen hebben bij de aangever de vrees opgewekt fysiek door de verdachte te worden aangevallen en hebben hem in zijn persoonlijke integriteit aangetast. Door zo te handelen heeft hij een voor het slachtoffer angstige situatie geschapen en zijn gevoel van veiligheid aangetast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2020 is de verdachte eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2020.