In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal bij de Primark op 10 april 2019, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 25 april 2019. De tenlastelegging omvatte de diefstal van een spijkerbroek, twee t-shirts, een jas en een rugzak, die toebehoorden aan de winkel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gelijke straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor geen straf of een voorwaardelijke geldboete, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verslaving en het leven op straat. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de winkeldiefstal en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, geen aanleiding geven om van straf af te zien. De verdachte had zich kunnen wenden tot hulpverlening in plaats van te stelen.
Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van twee weken bevestigd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de gepleegde diefstal.