ECLI:NL:GHAMS:2020:3984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-001771-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal bij Primark met strafmotivering op basis van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal bij de Primark op 10 april 2019, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 25 april 2019. De tenlastelegging omvatte de diefstal van een spijkerbroek, twee t-shirts, een jas en een rugzak, die toebehoorden aan de winkel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gelijke straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor geen straf of een voorwaardelijke geldboete, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verslaving en het leven op straat. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de winkeldiefstal en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, geen aanleiding geven om van straf af te zien. De verdachte had zich kunnen wenden tot hulpverlening in plaats van te stelen.

Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van twee weken bevestigd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de gepleegde diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001771-19
Datum uitspraak: 7 augustus 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-086213-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats]).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 juli 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad een spijkerbroek en/of twee t-shirts en/of een jas en/of een rugzak, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [plaats delict], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2019 te Zaandam een spijkerbroek en twee t-shirts en een jas en een rugzak, die toebehoorden aan [plaats delict], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

Het hof volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft daarbij gelet op de inhoud van de bekennende verklaring van de verdachte alsmede op de procespositie van de verdediging in hoger beroep.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1100-2019067455-6 van 10 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] [doorgenummerde pagina’s 14-17 van het proces-verbaal van politie].
Een aangifteformulier winkeldiefstal van 10 april 2019 betreffende de onderneming [plaats delict] [doorgenummerde pagina’s 3-5 van het proces-verbaal van politie].
Een proces-verbaal van aanhouding door burger met nummer PL1100-2019067455-2 van 10 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] [doorgenummerde pagina’s 6-7 van het proces-verbaal van politie].
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019067455-4 van 10 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] [doorgenummerde pagina’s 12-13 van het proces-verbaal van politie].

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof een gelijke straf als in eerste aanleg zal opleggen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van het hier aan de orde zijnde feit verslaafd was aan heroïne en aan methadon en leed aan TBC. Hij leefde in Nederland op straat en had een zwaar bestaan waarbij hij zich af en toe genoodzaakt zag eten en kleding te stelen. De verdachte heeft door de coronacrisis bijna twee maanden in vreemdelingendetentie doorgebracht voordat hij kon worden uitgezet naar Roemenië. De verdachte woont nu in Roemenië, kan werken bij zijn broer en is in detentie afgekickt van de drugs. Gelet op de stijgende lijn in het leven van de verdachte en de twee maanden die hij al in detentie heeft doorgebracht, is het primaire verzoek van de raadsvrouw om geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair verzoekt zij de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete omdat hij niet beschikt over financiële middelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de [plaats delict]. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan het eigendomsrecht van anderen. Winkeldiefstal is een misdrijf dat niet alleen overlast oplevert voor (medewerkers van) het betrokken winkelbedrijf, maar ook zijn met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen aanzienlijke kosten gemoeid. Indien de verdachte gebrek aan eten of kleren had, had hij zich tot een hulpverleningsinstantie kunnen wenden, die hem had kunnen helpen tijdig terug te keren naar Roemenië om daar aan zijn verslaving te gaan werken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juli 2020 is hij vóór dit feit niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor winkeldiefstal. Wel zijn er twee veroordelingen gevolgd op het plegen van het onderhavige feit. Het hof heeft verder gezien dat er nog de nodige openstaande zaken betreffende winkeldiefstal op de justitiële documentatie zijn vermeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de zaak met parketnummer 23-001164-19, die tegelijkertijd maar niet gevoegd met onderhavige zaak is behandeld en waarin de verdachte bij arrest van heden eveneens wordt veroordeeld voor winkeldiefstal, gepleegd op 14 februari 2019. Hij heeft zich dus nog geen twee maanden later aan het hier aan de orde zijnde feit schuldig gemaakt.
Van een stijgende lijn in het leven van de verdachte in een maatschappelijk positieve richting is het hof gelet op het vorenstaande niet gebleken, integendeel. Het hof ziet daarom, zowel vanuit het oogpunt van vergelding als vanuit het oogpunt van speciale preventie, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om af te zien van het opleggen van enige straf of maatregel zoals de verdediging heeft bepleit. Ook een geheel voorwaardelijke geldboete doet geen recht aan de ernst van het feit, bezien tegen de hiervoor geschetste achtergrond, waarbij het hof ten overvloede opmerkt dat een geldboete geen passende strafmodaliteit is, nu de verdachte tijdens zijn verblijf in Nederland in ieder geval niet over (legale) financiële middelen lijkt te hebben kunnen beschikken.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 augustus 2020.