ECLI:NL:GHAMS:2020:3934

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
23-001857-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met betrekking tot persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, was aangeklaagd voor belaging van een benadeelde partij, waarbij hij in de periode van 17 februari 2017 tot 19 januari 2018 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde. De tenlastelegging omvatte het versturen van een grote hoeveelheid brieven, e-mails, sms-berichten en het meermalen telefonisch benaderen van de benadeelde, alsook het zich ophouden in de nabijheid van haar woning.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. De eerdere veroordeling door de politierechter werd vernietigd, en het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was voor belaging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd een contactverbod en gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie jaren, met vervangende hechtenis voor overtredingen.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.054,37, die door het hof werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die de benadeelde had geleden als gevolg van zijn handelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de belaging en de impact daarvan op de benadeelde, die nog steeds onder de gevolgen van de belaging lijdt. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond dat de ernst van de feiten een substantiële gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001857-18
datum uitspraak: 24 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 mei 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-045631-18 en 15-106951-16 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en 19 januari 2018 in de gemeente Purmerend en/of (elders) in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] in elk geval van een ander, (telkens) met het oogmerk die [benadeelde] in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte (telkens)
* die [benadeelde] een grote hoeveelheid, althans meerdere, brieven gestuurd en/of
* die [benadeelde] een grote hoeveelheid, althans meerdere e-mails gestuurd en/of
* die [benadeelde] een grote hoeveelheid, althans meerdere, sms-berichten/imessage gestuurd en/of
* die [benadeelde] met grote regelmaat, althans meermalen telefonisch benaderd en/of
* met grote regelmaat, althans meermalen, voor en/of in de nabije omgeving van de woning van die [benadeelde] en/of haar familieleden te staan en/of;
* op andere wijze contact gezocht met die [benadeelde] (door middel van bankoverschrijvingen en/of advertenties van [website])
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 17 februari 2017 tot en 19 januari 2018 in de gemeente Purmerend en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte
* die [benadeelde] een grote hoeveelheid brieven gestuurd en
* die [benadeelde] een grote hoeveelheid e-mails gestuurd en
* die [benadeelde] een grote hoeveelheid, sms-berichten/imessage gestuurd en
* die [benadeelde] meermalen telefonisch benaderd en
* met grote regelmaat voor en/of in de nabije omgeving van de woning van die [benadeelde] en/of haar familieleden te staan en
* op andere wijze contact gezocht met die [benadeelde] (door middel van bankoverschrijvingen en/of advertenties van [website]).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregelen
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan drie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft daarnaast een contactverbod en gebiedsverbod met betrekking tot (het huis van) het slachtoffer opgelegd voor de duur van twee jaren, dadelijk uitvoerbaar, met een vervangende hechtenis voor de duur van maximaal twee weken per overtreding. Tot slot heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] grotendeels toegewezen, de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, en de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregelen als door de politierechter zijn opgelegd, met dien verstande dat het contactverbod en gebiedsverbod dienen te worden verlengd tot de duur van drie jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en (eventueel) een taakstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster [benadeelde]. De verdachte heeft stelselmatig op allerlei manieren contact met haar gezocht en heeft daarbij ook bedreigingen geuit tegen [benadeelde]. De verdachte heeft hierdoor een grote inbreuk op het persoonlijke leven van [benadeelde] gemaakt en haar gevoel voor veiligheid ernstig aangetast. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat zij hier nog steeds onder lijdt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 januari 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een groot aantal feiten, waaronder voor mishandeling van een partner (in 2016) en voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (eveneens in 2016). Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof acht, alles afwegende, uitsluitend het opleggen van een gevangenisstraf van substantiële duur - die de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste straf overstijgt - een passende reactie op het bewezenverklaarde. Gelet op de door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het hof deze straf wel grotendeels voorwaardelijk opleggen en hier een proeftijd van drie jaren aan verbinden.
Het hof zal daarnaast aan de verdachte een contactverbod en gebiedsverbod betreffende (het adres van) het slachtoffer opleggen voor de duur van drie jaren en bepalen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn. Ondanks dat de verdachte in de aanloop naar de terechtzitting in hoger beroep, ondersteund door de dadelijke uitvoerbaarheid van de door de politierechter opgelegde maatregel, geen contact meer heeft opgenomen met het slachtoffer, dient er naar het oordeel van het hof te worden voorkomen dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Het hof baseert dit oordeel op de ernst en stelselmatigheid van de bewezen verklaarde feiten, alsmede de persoonlijkheid van de verdachte zoals die tijdens de terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.054,37, bestaande uit zowel materiële (€ 554,37) als immateriële schade (€ 2.500,00), vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.514,42.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden ter hoogte van het bedrag van de gehele vordering. De verdachte, die middels zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat hij zich ten aanzien van deze vordering zal refereren aan het oordeel van het hof, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (inclusief wettelijke rente) zal worden toegewezen.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Het hof zal tot slot de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft - conform de beslissing van de politierechter - de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Gelet op de ernst van het feit waarvoor de verdachte veroordeeld wordt, zal de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, ziet het hof geen reden om anders te beslissen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren op 3 januari 1985 te Amsterdam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: de openbare weg en/of een aangelegen erf en/of de tuin in de omgeving van de [adres 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.054,37 (drieduizend vierenvijftig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 554,37 (vijfhonderdvierenvijftig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.054,37 (drieduizend vierenvijftig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 554,37 (vijfhonderdvierenvijftig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 februari 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2016, parketnummer 15-106951-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2020.