In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen vonnissen van de politierechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in Italië in 1963 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere veroordelingen voor ongewenst verblijf in Nederland. De tenlastelegging betrof twee zaken: zaak A, waarin de verdachte op 1 januari 2018 in Amsterdam verbleef terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard, en zaak B, waarin hij op 15 juni 2017 hetzelfde deed. Het hof heeft vastgesteld dat de ongewenstverklaring van de verdachte, gedaan op 14 augustus 2009, op beide data nog van kracht was. De verdediging voerde aan dat er geen actuele bedreiging voor de samenleving was, maar het hof oordeelde dat de verdachte door zijn eerdere veroordelingen en gedrag wel degelijk een bedreiging vormde. Het hof verwierp de verweren van de verdediging en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden voor zaak A en 3 maanden voor zaak B. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 8 maanden geëist. Het hof oordeelde dat, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, een gevangenisstraf van 8 maanden passend was. Daarnaast gelastte het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden.