Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 maart 2019, waarin hij werd veroordeeld voor het verrichten van beroepsvervoer zonder de vereiste communautaire vergunning. De zaak werd behandeld op 31 januari 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 2.5 van de Wet wegvervoer goederen, waarbij de verdachte op 27 september 2017 te Nieuw-Vennep beroepsvervoer heeft verricht met een vrachtauto zonder de benodigde vergunning. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van zijn onwetendheid over de vergunningplicht, aangezien het zijn verantwoordelijkheid was om op de hoogte te zijn van de geldende wet- en regelgeving. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 4.300,00 met een proeftijd van twee jaar, en 53 dagen hechtenis, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd. Het hof benadrukte de ernst van de overtreding en de impact op de markt voor goederenvervoer.