ECLI:NL:GHAMS:2020:3928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
23-001639-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoonte maken van opzetheling in Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor opzetheling van fietsen, waarbij hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 januari 2019 een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van deze misdaad. De tenlastelegging omvatte het verkopen van fietsen waarvan de verdachte wist dat deze afkomstig waren van diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoonteheling van een aanzienlijk aantal fietsen, en dat hij dit deed uit winstbejag, zonder oog te hebben voor de gevolgen van zijn daden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. Het hof heeft ook de nietigheid van de inleidende dagvaarding voor een van de ten laste gelegde feiten vastgesteld, omdat deze onvoldoende concreet was omschreven. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak van begeleiding om recidive te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001639-19
datum uitspraak: 14 februari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-698721-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 31 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
2.
primair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met
4 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft hij, verdachte, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks voornoemde periode een of meer (althans een grote hoeveelheid) fiets(en), onder meer die fiets(en) die hij, verdachte en/of zijn mededaders heeft verkocht
of heeft getracht te verkopen aan de volgende personen:
- [slachtoffers]
en/of
- een of meerdere onbekend gebleven (potentiële) kopers,
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededaders ten tijde van
de verwerving of het voorhanden krijgen van dat/die goed/goederen wist(en) dat het (een) door diefstal, in elk geval een door misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met
4 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (althans een grote hoeveelheid) fiets(en), onder meer die fiets(en) die hij, verdachte en/of zijn mededaders heeft verkocht of heeft getracht te verkopen aan de volgende personen:
- [slachtoffers]
en/of
- een of meerdere onbekend gebleven (potentiële) kopers,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat het
(een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
4 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten een of meerdere (althans een grote hoeveelheid) voor een totaalbedrag van EUR 125.795.00 (althans een gedeelte daarvan) op [website] aangeboden fietsen,
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Nietigheid van de inleidende dagvaarding (feit 3) (ambtshalve)

Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding wat betreft het onder 3 ten laste gelegde
feit (witwassen) nietig dient te worden verklaard, omdat het feit onvoldoende concreet omschreven is en daardoor voor de verdachte niet mogelijk is zich daartegen naar behoren te verdedigen. Immers, het is niet duidelijk op welke concrete (feitelijke) handelingen van de verdachte de tenlastelegging betrekking heeft. Het tenlastegelegde feit is aldus onvoldoende individualiseerbaar. De tenlastelegging voldoet daarmee, wat betreft het onder 3 ten laste gelegde, dan ook niet aan de eisen die daaraan gesteld worden op grond van artikel 261 Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging feit 2

De raadsvrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde heling, aangezien ten aanzien van een groot aantal fietsen die door de verdachte verkocht zijn, niet vaststaat dat deze van misdrijf afkomstig zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van de (gewoonte)heling ten aanzien van de fietsen die - aldus
de tenlastelegging - verkocht zouden zijn aan [slachtoffers]
. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van die fietsen.
De verdachte wordt ook vrijgesproken van het medeplegen van de (gewoonte)heling. Het hof acht evenwel wel bewezen dat de (overige) door de verdachte verkochte fietsen, zoals vermeld op de tenlastelegging van diefstal afkomstig zijn, welke diefstallen werden gepleegd door [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2], die de fietsen vervolgens aan de verdachte leverden. Zij handelden echter op eigen initiatief en boden vervolgens de fietsen aan de verdachte aan. Dat de verdachte ze vroeg om fietsen te regelen plaatst het initiatief tot de diefstallen bij die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die zelf besloten dat wel of niet te doen. De bijdrage aan die diefstallen door de verdachte is ontoereikend ondanks enkele taps en sms’jes op van medeplegen i.d.z.v. artikel 47 Wetboek van strafrecht te spreken.
Ook uit de overige feiten en omstandigheden, opgenomen in de bewijsmiddelen, vloeit naar het oordeel van het hof voort dat de door de verdachte te koop aangeboden fietsen afkomstig waren van diefstal,
en dat de verdachte dit bovendien wist ten tijde van verkrijging van de fietsen. Het grootste deel van de fietsen werd immers verkocht voor relatief lage prijzen (de meeste fietsen tussen de € 30 en € 40) en geleverd aan de kopers bij metrostation Spaklerweg in Amsterdam, meestal nadat de koper contact
had gelegd met de verdachte, die adverteerde op [website] onder de naam ‘[naam]’,
dit terwijl daarvan geen sprake was. Een deel van deze fietsen was daarbij voorzien van een open slot zonder sleutel. Op grond van deze omstandigheden, en gelet op het bewijs ten aanzien van de wijze waarop de fietsen aan de verdachte geleverd werden, kan het naar het oordeel van het hof niet anders
zijn dan dat deze fietsen afkomstig zijn van diefstal en dat de verdachte dat wist.
Dat een groot deel van de fietsen niet als gestolen geregistreerd stond, doet aan het vorenstaande niet af. Uit het dossier volgt reeds dat het dikwijls voorkomt dat van diefstal van een fiets geen, of niet direct, aangifte wordt gedaan. Deze gang van zaken neemt niet weg dat de verdachte niet de eigenaar was van onderhavige fietsen, die (door anderen) wederrechtelijk waren weggenomen, waarvan de verdachte kennis droeg.
Het hof acht voorts bewezen dat de verdachte van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt, dit gezien de korte periode waarin de verdachte de veertien bewezenverklaarde gevallen van opzetheling heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. primair
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 2 januari 2019 te Amsterdam, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode fietsen, onder meer die fietsen die hij, verdachte heeft verkocht aan de volgende personen:
[slachtoffers]
en
- een of meerdere onbekend gebleven (potentiële) kopers,
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door diefstal verkregen goederen betrof.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest. Aan deze voorwaardelijke straf waren verschillende bijzondere voorwaarden verbonden, die onder andere zagen op begeleiding van de verdachte door de reclassering, het verblijf
van de verdachte bij Cordaan, en behandeling door GGZ Inforsa.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan acht voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren - onder oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden als in eerste aanleg - en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarnaast een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis gevorderd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoonteheling van een aanzienlijk aantal fietsen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. De verdachte heeft kennelijk uit winstbejag gehandeld en daarbij alleen oog gehad voor zijn eigen financiële belangen.
Het hof heeft acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 27 maart 2019 en op de emailbericht
van A. Boom van Reclassering Nederland van 30 januari 2020, waaruit volgt dat detentie ertoe zal
leiden dat hij zijn woning bij Cordaan kwijt zal raken en zijn schuldentraject niet kan vervolgen, als gevolg waarvan de lange investering in het ingezette begeleidingstraject ongedaan gemaakt zal worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit zal het hof een lange gevangenisstraf opleggen, die de straf die is opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal qua duur overstijgt. In het belang van de begeleiding van de verdachte - en daarmee het voorkomen van een terugval - zal het hof bepalen dat deze gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk wordt opgelegd, zodat de verdachte niet meer terug in detentie hoeft. Het hof zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf, die voor de duur van drie jaren wordt opgelegd, dezelfde voorwaarden verbinden als de rechtbank heeft opgelegd. Deze straf fungeert hiermee als een (flinke) stok achter de deur voor de verdachte om het ingezette begeleidingstraject te vervolgen en te voorkomen dat hij zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2], zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Cordaan [adres 3], of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich laat behandelen door GGZ Inforsa Forensische Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling zal zich onder andere richten op de gebrekkige impulsregulatie van de veroordeelde
en het vergroten van zijn copingvaardigheden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde meewerkt aan het geven van inzicht in zijn financiën en aan de ondersteuning die hij daar in zal krijgen van Cordaan, Obin of een vergelijkbare instelling mede door de reclassering te bepalen, ook als dit inhoudt dat de veroordeelde moet meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde dagelijks inzicht geeft in zijn dagbesteding aan de persoonlijke begeleiders van Cordaan.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. E. van Die, mr. J.D.L. Nuis en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 14 februari 2020.