ECLI:NL:GHAMS:2020:3927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
23-000641-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1949, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 25.941,50 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 23.139,00. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 januari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bedrag van € 46.277,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De verdediging stelde dat de betrokkene geen voordeel had genoten uit de hennepkwekerij, maar alleen huur had ontvangen, wat teniet was gedaan door hoge kosten. Het hof verwierp dit verweer en concludeerde dat de betrokkene voordeel had genoten uit de hennepkwekerij, waarbij het hof geen concrete aanwijzingen vond voor de aanwezigheid van medeplegers.

Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie. De opbrengst van de hennepkwekerij werd geschat op € 27.620,22, met een totale ontnemingsverplichting van € 25.491,50. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en het vonnis van de politierechter vernietigd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000641-18
datum uitspraak: 14 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-700411-15 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 25.941,50.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2018 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, en diefstal.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 15 februari 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 23.139,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2020 veroordeeld ter zake
van - kort gezegd - opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene
de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 46.277,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat aannemelijk is
dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit twee eerdere oogsten.
De raadsman heeft aangegeven dat de betrokkene geen voordeel heeft verkregen uit de hennepkwekerij, aangezien hij alleen een aantal maanden huur heeft ontvangen en dit voordeel teniet is gedaan door de hoge kosten die de betrokkene na ontdekking van de kwekerij heeft moeten maken, zoals het afbetalen van het huurcontract, Nuon en advocaatkosten.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat als er sprake was van één eerdere kweek, er geen enkel aanknopingspunt is aan te nemen dat er twee eerdere oogsten zouden zijn geweest.
Het hof overweegt als volgt.
De betrokkene is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij.
Het verweer van de verdediging, strekkende tot vrijspraak van het plegen van dit feit omdat de betrokkene slechts medeplichtig zou zijn, is in de strafzaak door het hof verworpen. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit het aanwezig hebben van de hennepkwekerij. Aangezien de betrokkene geen namen heeft genoemd/willen noemen van eventuele medeplegers, en het strafdossier hier ook overigens geen concrete aanknopingspunten voor biedt, gaat het hof er van uit dat dit voordeel alleen aan de betrokkene is toegekomen.
De kosten die hij na ontdekking van de kwekerij heeft gemaakt met betrekking tot de afbetaling van het huurcontract en de advocaatkosten, hebben niet bijgedragen aan het verkrijgen van het wederechtelijk voordeel en komen uit dien hoofde dan ook niet in aanmerking als kosten die op de opbrengst in mindering worden gebracht. De elektriciteitskosten (Nuon/Liander) komen op zich wel voor aftrek
in aanmerking omdat deze in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict, maar dan moet wel worden aangetoond dat deze daadwerkelijk zijn gemaakt en door de betrokkene aantoonbaar betaald.
Van dit laatste is niet gebleken. Het hof zal deze kosten dan ook niet in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende feiten
en omstandigheden.
Blijkens het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ [1] van
10 augustus 2015 (hierna: de ontnemingsrapportage) is op 10 juni 2015 in een pand dat door de betrokkene gehuurd werd een hennepkwekerij aangetroffen met daarin 304 hennepplanten.
Per vierkante meter stonden 16 hennepplanten. [2]
In de kwekerij zijn verschillende resten aangetroffen die duiden op een eerdere oogst. Op de grond
van de trailer zijn gedroogde plantenresten van de hennepplant aangetroffen. Op de plantenpotten
en op een waterslang zijn aanslagresten van groei- en bloeimiddelen aangetroffen. Daarnaast was sprake van vervuiling door stof van zowel de koolstoffilter als de assimilatielampen en zijn er in de kwekerij knipscharen aangetroffen met hennepresten. [3]
Het hof is met de politierechter en zoals door de raadsman subsidiair is betoogd, van oordeel dat het dossier te weinig concrete aanwijzingen bevat op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake
is geweest van twee eerdere oogsten voordat de hennepkwekerij werd aangetroffen. Het hof zal daarom in de berekening uitgaan van één eerdere oogst waaruit de betrokkene voordeel heeft verkregen.
Het hof heeft bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat betrokken de algemene uitgangspunten die door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) zijn opgesteld en vervat in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van 1 november 2010. Verder heeft het hof
bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op voornoemde ontnemingsrapportage.
Berekening opbrengst
Uit het BOOM rapport volgt dat de opbrengst hennep in grammen afhankelijk is van het aantal planten per vierkante meter. Aangezien er in de kwekerij van de veroordeelde zestien planten per vierkante meter stonden, is de opbrengst 27,7 gram per plant.
De opbrengst hennep is dan ook (304 x 27,7 =) 8.420,8 gram hennep.
De verkoopprijs van hennep wordt volgens het BOOM gesteld op € 3,28 per gram.
De bruto opbrengst van één oogst bedraagt: (8.420,8 x 3,28 =)
€ 27.620,22.
Berekening kosten
Gelet op hetgeen hiervoor reeds overwogen is zullen geen kosten voor elektriciteit worden afgetrokken. Het dossier bevat verder geen concrete aanwijzingen die erop duiden dat de betrokkene kosten
voor knippers heeft gemaakt. Het hof ziet tot slot geen aanleiding huurkosten af te trekken, omdat
de betrokkene niet gesteld heeft dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt ten behoeve van de hennepkwekerij.
De volgende kosten worden, conform het BOOM rapport, in mindering gebracht op de bruto opbrengst:
  • Afschrijvingskosten: €250
  • De inkoopprijs van de stekken bedraagt €2,85 per stek. 304 x €2,85 = €866,40
  • De overige variabele kosten bedragen €3,33 per stek. 304 x € 3,33 = €1.012,32
Totale kosten =
€ 2.128,72.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Berekende bruto opbrengst: € 27.620,22
Berekende kosten:
€ 2.128,72
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 25.491,50

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsman heeft verzocht om (vergaande) matiging van de betalingsverplichting, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Het hof overweegt als volgt.
In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Uit hetgeen daartoe is aangevoerd en overigens over de persoon van de betrokkene is gebleken, is dat niet aannemelijk geworden. Daarbij is van belang dat het openbaar ministerie de mogelijkheid heeft de betrokkene gedurende de voor de ontnemingsmaatregel geldende verjaringstermijn onbeperkt uitstel van betaling dan wel betaling in termijnen toe te staan, en dat de betrokkene op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering vermindering dan wel kwijtschelding van het door het hof vastgestelde bedrag kan verzoeken. Er is, in elk geval in dit stadium, onvoldoende reden reeds nu op grond van de draagkracht van de betrokkene de betalingsverplichting op een lager bedrag dan het geschatte voordeel vast te stellen.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel,
de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 25.491,50.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
25.491,50 (vijfentwintigduizend vierhonderdeenennegentig euro en vijftig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 25.491,50 (vijfentwintigduizend vierhonderdeenennegentig euro en vijftig cent).
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd op
1.020 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. J.D.L. Nuis en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2020.

Voetnoten

1.Doorgenummerde pagina’s 136 – 140 van het strafdossier.
2.De ontnemingsrapportage, p. 137 van het strafdossier.
3.De ontnemingsrapportage, p. 138 van het strafdossier.