ECLI:NL:GHAMS:2020:3926

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
23-000640-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep betreffende overtredingen van de Opiumwet en diefstal met verbreking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1949, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal met verbreking. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 31 januari 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die dezelfde straf heeft gevorderd als door de rechter in eerste aanleg was opgelegd.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van de feiten en de toepasselijke wettelijke voorschriften. Het hof heeft een verweer van de raadsman besproken, waarin werd aangevoerd dat het binnentreden van de bedrijfsruimte onrechtmatig was. Het hof oordeelde echter dat de warmtemeting door een beveiligingsmedewerker, in combinatie met een melding van een derde, voldoende grond vormde voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Dit rechtvaardigde het binnentreden van de bedrijfsruimte.

De kwalificatie van de feiten is aangepast, waarbij het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten. De feiten werden gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft het vonnis voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000640-18
datum uitspraak: 14 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-700411-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 31 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als
door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de kwalificatie van feit 1 en 2 en de toepasselijke wettelijke voorschriften. Het hof voegt voorts een motivering toe over een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer.

Bespreking van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft aangevoerd dat het binnentreden van de bedrijfsruimte waar de kwekerij is aangetroffen onrechtmatig is geweest omdat er op basis van het dossier, noch het aanvullend onderzoek dat in de appelfase heeft plaatsgevonden, een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte kon worden aangenomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het dossier bevindt zich onder meer de verklaring van [naam]. [naam] verklaart dat hij
als beveiligingsmedewerker, naar aanleiding van een mededeling van een derde, een warmtescan
met een taser heeft gemaakt van het bedrijfspand. De gemeten temperatuur van pand [adres 2] was
hoger dan die van de aangrenzende panden. Hij heeft toen de politie gebeld.
Het hof is van oordeel dat de warmtemeting door de beveiligingsmedewerker in combinatie met de melding van een onbekend gebleven derde een redelijk vermoeden opleveren dat er in het bedrijfspand aan de [adres 2] te Wormerveer sprake was van overtreding van de Opiumwet. Dat zich in het dossier geen rapportage van de warmtemeting bevindt, doet aan dat oordeel niet af. Het ontstane redelijk vermoeden leverde vervolgens voldoende grond op om (op basis van de Opiumwet) deze bedrijfsruimte rechtmatig binnen te treden.
Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De kwalificatie van feiten 1 en 2 zal als volgt worden aangepast:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van feiten 1 en 2 en de toepasselijke wettelijke voorschriften en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. E. van Die, mr. J.D.L. Nuis en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 14 februari 2020.