ECLI:NL:GHAMS:2020:3641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
K20/230245
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex artikel 12 Sv inzake politiegeweld en de beoordeling van disciplinaire maatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van een klager tegen een politiemedewerker, hierna aangeduid als beklaagde. Het beklag was gericht tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde voor mishandeling. Klager had op 19 januari 2020 aangifte gedaan van mishandeling door de beklaagde, die hem met een wapenstok had geslagen voor het politiebureau. Het hof heeft de relevante stukken, waaronder het klaagschrift en het verslag van de advocaat-generaal, in overweging genomen.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 25 november 2020 heeft klager, bijgestaan door zijn advocaat, het beklag toegelicht. De beklaagde was ook aanwezig en heeft verzocht om afwijzing van het beklag. Het hof heeft vastgesteld dat het toegepaste geweld door de beklaagde niet gerechtvaardigd was, maar heeft ook gekeken naar de disciplinaire maatregelen die reeds waren opgelegd aan de beklaagde. Deze maatregelen omvatten een inhouding op het salaris, verplichte cursussen en een overplaatsing naar een ander politiebureau.

Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de reeds opgelegde disciplinaire maatregelen, er niet te verwachten viel dat er nog een substantiële straf aan de beklaagde zou worden opgelegd. Het belang van klager om beschermd te worden tegen ongerechtvaardigd geweld door een politiemedewerker werd afgewogen tegen de gevolgen van strafrechtelijke vervolging voor de beklaagde. Uiteindelijk heeft het hof besloten het beklag ongegrond te verklaren, met de opmerking dat het betreurenswaardig is dat de politie niet met klager in contact is getreden over het interne onderzoek en de disciplinaire maatregelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K20/230245 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde, mr. D.A. Segbedzi, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het hof heeft op 11 juni 2020 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
politiemedewerker [beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 12 oktober 2020 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 25 augustus 2020.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 25 november 2020 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen. De gemachtigde heeft het beklag aan de hand van zijn pleitaantekeningen toegelicht en gehandhaafd. De pleitaantekeningen zijn in het dossier gevoegd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 25 november 2020 te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling op 19 januari 2020, gepleegd door beklaagde. Klager bevond zich aan het begin van de avond van die dag op het politiebureau nadat hij betrokken was geraakt bij een aanrijding.
Klager en de wederpartij waren naar het politiebureau gegaan in verband met de afwikkeling van de aanrijding, waarbij een schadeformulier moest worden ingevuld. Voor de deur van het politiebureau is klager tweemaal door beklaagde met een wapenstok tegen zijn bovenbeen geslagen.
Voor de weergave van de overige feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het ambtsbericht.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Het beklag heeft betrekking op geweldstoepassing door een politieagent. Daarbij is het volgende van belang.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zal – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1).
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman [1] bevat een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk in dit verband, onder andere:
Gedrag van de verdachte: de mate van verzet is van invloed op de mate waarop geweld is gerechtvaardigd:
b.
Niet willen meewerkenaan de aanhouding (zoals weglopen) ondanks bevel/vordering (indien aan de orde) en waarschuwing  (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen.
c.
Fysiek verzet bij aanhouding(bijvoorbeeld door bewegende armen, losrukken)  (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen en eventueel naar de grond werken afhankelijk van de mate van verzet en als een minder ingrijpend midden niet mogelijk is.
d.
Hevig fysiek verzetgericht tegen politieambtenaren (bijvoorbeeld duwen, slaan, schoppen)  (zwaarder) fysiek geweld zoals een stomp in de maag, het gebruik van wapenstok of pepperspray, de inzet van de politiehond en eventueel vuurwapengebruik.
De overwegingen van het hof
Uit het dossier komt naar voren dat klager zich in het politiebureau ongepast en bedreigend gedroeg, waarna hij het bureau werd uitgezet. Klager ging opnieuw het politiebureau binnen en werd meteen weer naar buiten geduwd. Toen klager voor de deur bleef staan sloeg beklaagde hem met de wapenstok tegen diens bovenbeen om, zoals beklaagde heeft verklaard, zijn woorden (“wegwezen”) kracht bij te zetten. Toen klager niet reageerde sloeg beklaagde hem voor een tweede keer met de wapenstok op zijn bovenbeen. Beklaagde had niet gewaarschuwd dat hij geweld zou gaan gebruiken als klager niet wegging.
Het hof overweegt dat uit het dossier niets blijkt dat het op klager toegepaste geweld in deze situatie kan rechtvaardigen. Onder die omstandigheden is het aannemelijk dat de strafrechter tot een bewezenverklaring van mishandeling kan komen.
Het hof moet vervolgens beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is om beklaagde voor zijn handelen strafrechtelijk te vervolgen. Met klager is het hof van oordeel dat de burger beschermd moet worden tegen ongerechtvaardigde geweldstoepassing door een politiemedewerker. Bij de beoordeling van de vraag of dat dient te leiden tot de vervolging van beklaagde voor de strafrechter dient het belang van klager afgewogen te worden tegen de gevolgen daarvan voor beklaagde. Daarbij speelt, naast de vraag hoe ernstig het toegepaste geweld is, de vraag mee of intern, door de politieleiding, is gereageerd op het geweldsgebruik van beklaagde en als dat het geval is, welke maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen.
Bij de behandeling in raadkamer is naar voren gekomen dat beklaagde op zijn handelen is aangesproken en dat hem daarvoor de volgende (inmiddels definitieve) disciplinaire maatregelen zijn opgelegd:
- Er is een bedrag van €500,- op zijn salaris ingehouden.
- Beklaagde dient een aantal cursussen aan de Integrale Beroepsvaardigheids Training te volgen.
- Beklaagde is naar een ander politiebureau overgeplaatst.
- Er is een aantekening gemaakt in zijn persoonsdossier.
Beklaagde heeft in raadkamer verklaard dat hij begrijpt dat hij in deze situatie geen geweld had mogen gebruiken en dat hij klager niet met de wapenstok had mogen slaan. Hij is zich er van bewust dat dit niet nog een keer mag gebeuren en dat dat de disciplinaire maatregelen gevolgen (kunnen) hebben voor zijn loopbaan.
Indien de zaak aan de strafrechter zou worden voorgelegd, zou deze daarbij rekening houden met de aan beklaagde opgelegde inhouding op het salaris, waarvan de hoogte van het bedrag vergelijkbaar is met wat doorgaans als richtlijn voor een op te leggen straf bij mishandeling wordt gehanteerd. Ook de overige opgelegde disciplinaire maatregelen, en de gevolgen die deze zaak voor zijn werk bij de politie heeft, zal de strafrechter in zijn beoordeling betrekken. Tegen deze achtergrond bezien verwacht het hof niet dat er nog een substantiële straf zal worden opgelegd.
Hierbij merkt het hof op dat het te betreuren valt dat de politie niet met klager in contact is getreden om hem van het instellen en de uitkomst van het interne onderzoek en de aan beklaagde opgelegde disciplinaire maatregelen op de hoogte te stellen.
Vanuit maatschappelijk oogpunt bezien heeft strafrechtelijke vervolging bij deze stand van zaken te weinig toegevoegde waarde en kan achterwege blijven. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
22 december 2020 door mrs. M.J.G.B. Heutink, voorzitter, F.A. Hartsuiker en M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Mens, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.

Voetnoten

1.Zie p. 57 van het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman, 2013.