ECLI:NL:GHAMS:2020:3614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
200.273.713/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgangsrecht aan grootmoeder in het belang van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van het recht op omgang van de grootmoeder met haar kleinkind, [kind A]. De grootmoeder had in eerste aanleg verzocht om het recht op omgang met [kind A] te herstellen, nadat de rechtbank Amsterdam op 22 januari 2020 had besloten haar dit recht voor onbepaalde tijd te ontzeggen. De zaak is complex en draait om de vraag of omgang met de grootmoeder in het belang is van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [kind A]. Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder een belangrijke rol in het leven van [kind A] heeft gespeeld, maar dat de omgang tussen hen ernstige nadelen voor het kind met zich meebrengt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de omgangscontacten tussen de grootmoeder en [kind A] problematisch waren, met negatieve gevolgen voor het kind. De grootmoeder had zich niet kunnen aanpassen aan de situatie en de aanwezigheid van de vader tijdens de omgangscontacten leidde tot spanningen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [kind A] voorop staat. De grootmoeder werd aangespoord om de strijd met de gecertificeerde instelling (GI) te staken en zich open te stellen voor begeleiding, zodat er ruimte kan ontstaan voor toekomstig contact met [kind A].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.273.713/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/675445 / FA RK 19/7186
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake
[de grootmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- [de vader] , de vader van [kind A] (hierna te noemen: de vader);
- [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootmoeder is op 6 februari 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 januari 2020.
2.2
De GI heeft op 24 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2020 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.275.933/01 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de grootmoeder, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl namens diens kantoorgenoot;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker en pleegzorgwerker;
- de vader, bijgestaan door mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam;
- de pleegvader;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Uit de – begin 2017 verbroken – relatie van [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [kind A] geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] . Voorts is uit die relatie geboren [B] (hierna te noemen: [kind B] ) [in] 2015 te [geboorteplaats] . De vader heeft [kind A] en [kind B] erkend.
3.2
[kind A] is korte tijd na haar geboorte onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Van februari 2013 tot 6 juli 2017 heeft zij bij de grootmoeder gewoond.
3.3
Bij beschikking van 6 juli 2017 van de rechtbank Noord-Holland zijn de ouders in de uitoefening van hun ouderlijk gezag geschorst voor de duur van drie maanden en is de GI gelijktijdig belast met de voorlopige voogdij over [kind A] . [kind A] is op 6 juli 2017 in een pleeggezin geplaatst.
Bij beschikking van 25 oktober 2017 van voormelde rechtbank is het ouderlijk gezag van de ouders over [kind A] beëindigd en is de GI belast met de voogdij over [kind A] .
3.4
Sinds 23 mei 2018 verblijft [kind A] in het huidige perspectief biedend pleeggezin, waar [kind B] reeds sinds zijn geboorte verblijft.
3.5
Bij beschikking van 20 juni 2018 van de rechtbank Amsterdam is bepaald dat de grootmoeder minimaal één keer per acht weken gedurende één uur begeleide omgang heeft met [kind A] . Bij beschikking van 23 april 2019 heeft dit hof voormelde beschikking bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking is op verzoek van de GI de grootmoeder het recht op omgang met [kind A] voor onbepaalde tijd ontzegd en is een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de GI de grootmoeder maandelijks zal informeren over het wel en wee van [kind A] , inclusief het opsturen van een recente foto van [kind A] .
4.2
De grootmoeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI tot ontzegging van het recht van de grootmoeder op omgang met [kind A] af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:943) geldt analoge toepassing van dit wetsartikel wanneer sprake is van een voogdijmaatregel.
5.2
De GI stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheid zodat zij ontvankelijk is in het inleidend verzoekschrift. De rechtbank heeft ter zake overwogen dat de betrokken jeugdhulpverleners, de pleegouders, de vader en de grootmoeder hebben geprobeerd maatwerk te leveren gericht op een voor [kind A] zo prettig mogelijk contact tussen [kind A] en de vader en de grootmoeder. De aanvankelijk positieve lijn daarin heeft helaas niet doorgezet, waardoor de sfeer is verhard, de omgang tussen [kind A] en de grootmoeder is verplaatst naar het politiebureau en de grootmoeder een persoonlijke aanval op de jeugdzorgwerker op social media heeft gedaan. De jeugdzorgwerker is daardoor genoodzaakt geweest zich terug te trekken zodat een andere jeugdzorgwerker gevonden moest worden. Daarnaast was [kind A] na de laatste omgangsmomenten langer en heftiger uit haar doen dan gebruikelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorgaande voldoende wijziging van omstandigheden vormt om de GI in diens verzoek ten aanzien van de grootmoeder te kunnen ontvangen. In hoger beroep is niet tegen dat oordeel gegriefd. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en zal derhalve overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het inleidend verzoek van de GI.
5.3
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
5.4
De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de volgende in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5
De grootmoeder stelt - samengevat - dat er geen gronden zijn voor een algehele ontzegging van de omgang met [kind A] . De grootmoeder heeft een nauwe persoonlijke betrekking met [kind A] , die ruim vier jaar bij haar heeft gewoond en door haar is opgevoed. De omgang tussen hen verloopt an sich goed en is in het belang van [kind A] . De redenen voor de rechtbank om de grootmoeder haar omgangsrecht desondanks te ontzeggen, is erin gelegen dat de grootmoeder [kind A] belast met de frustratie voortvloeiende uit de plaatsing bij de pleegouders alsook het feit dat zij niet in staat is de vader weg te houden bij [kind A] . Een en ander hoeft echter niet in de weg te staan aan omgang tussen [kind A] en de grootmoeder. Indien en voor zover betrokkenheid van de vader bij omgangsmomenten in strijd is met de belangen van [kind A] , kan worden gekeken naar manieren waarop de omgang op een alternatieve wijze kan plaatsvinden. De grootmoeder ondersteunt weliswaar het appelschrift van de vader, doch haar situatie en die van de vader zijn wezenlijk verschillend. De GI trekt in het verweerschrift de situaties samen, doordat tijdens het laatste omgangsmoment de grootmoeder de vader niet buiten de deur hield. De grootmoeder kan echter niet rijden en is daarom afhankelijk van de vader. Het is dus een noodzakelijkheid dat de vader in de omgeving van de omgang is. De grootmoeder zou het liefst omgang bij haar thuis willen, dan is dit probleem meteen opgelost.
De negatieve internetpost die de grootmoeder heeft geplaatst omtrent de betrokken jeugdzorgwerker kwam voort uit haar machteloosheid, maar is geen argument om voor onbepaalde tijd de reeds summiere omgang te ontzeggen. De grootmoeder belast [kind A] niet met haar frustraties over de uithuisplaatsing en over de betrokkenheid van en samenwerking met de GI. Haar frustraties vloeien bovendien mede voort uit het ontbreken van (frequente) omgang met [kind A] en worden gevoed door het niet goed nakomen van de door de rechtbank opgelegde informatieregeling door de GI, aldus de grootmoeder.
5.6
De GI voert – samengevat – aan dat is voldaan aan de ontzeggingsgronden voor omgang. De grootmoeder laat zich niet sturen of begrenzen en stelt zich niet begeleidbaar op. Daarnaast ontbreekt het de grootmoeder aan inzicht in de gevolgen voor en effecten op [kind A] van haar keuzes. De omgangsmomenten tussen de grootmoeder en [kind A] verlopen wisselend. De grootmoeder doet haar best tijdens omgang en er zijn mooie momenten, maar de boosheid en frustratie overheersen bij haar en zij belast [kind A] daarmee. Het lukt de grootmoeder niet zich erbij neer te leggen dat [kind A] niet meer bij haar woont en de vader niet bij de omgang aanwezig mag zijn. Het effect van de omgang op [kind A] is groot: zij laat een grote terugval in gedrag zien. Omgang met de grootmoeder levert aldus ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [kind A] , zodat de rechtbank terecht de grootmoeder de omgang met [kind A] heeft ontzegd, aldus de GI.
5.7
Ter zitting in hoger beroep heeft de pleegzorgwerker desgevraagd laten weten dat [kind A] eindelijk rust heeft, nu er geen contact meer is met de vader en de grootmoeder, dat dat een nieuwe ontwikkeling is en een goed moment om haar te onderzoeken. Ze heeft een jas uitgedaan en zegt zelf dat ze nu mag zijn wie ze is. Er dient te worden gewerkt aan haar weerbaarheid. Indien daarbij ook wordt gewerkt aan contactherstel dan bestaat het risico dat [kind A] weer in haar overlevingsjas gaat, aldus de pleegzorgwerker ter zitting in hoger beroep.
5.8
De pleegvader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het te weinig over [kind A] zelf gaat en dat zij heel goed begrijpt en kan benoemen waarom zij de grootmoeder niet ziet. Het is niet voor niets dat haar nu voor het eerst een behandeling kan worden aangeboden. Desgevraagd laat hij weten dat [kind A] eerst aan haarzelf dient te werken, aldus de pleegvader ter zitting in hoger beroep.
5.9
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zolang het niet mogelijk blijkt voor de grootmoeder de strijd met de GI te staken, ziet de raad geen mogelijkheden gelet op de effecten van die strijd op [kind A] rondom omgangsmomenten.
5.1
Het hof overweegt dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de grootmoeder ruim vier jaar voor [kind A] heeft gezorgd en zodoende een belangrijke rol in haar leven speelt. Op 6 juli 2017 is [kind A] middels een spoeduithuisplaatsing vanuit haar verblijf bij de grootmoeder in een pleeggezin geplaatst en nadien bij haar huidige perspectief biedend pleeggezin. Uit de door de GI in hoger beroep overgelegde ongedateerde tijdlijn blijkt dat de grootmoeder tijdens het eerste bezoekmoment met [kind A] op 16 februari 2018 emotioneel en boos was en dreigementen heeft geuit jegens hulpverleners. Daarnaast blijkt uit die tijdlijn dat de grootmoeder in gesprekken met jeugdhulpverlening veelal een dreigende houding aanneemt en dat op 12 september 2017 tijdens een huisbezoek heimelijk foto’s van de jeugdzorgwerker zijn gemaakt. Zoals door de grootmoeder ter zitting in hoger beroep erkend, heeft zij die foto’s nadien op facebook geplaatst met de oproep haar te laten weten waar die persoon woont.
In de door dit hof bekrachtigde beschikking van de rechtbank van 20 juni 2018 is bepaald dat de grootmoeder en [kind A] minimaal één keer per acht weken gedurende één uur onder begeleiding omgang met elkaar hebben. Vanaf eind 2018 heeft gedurende die bezoekmomenten skypecontact tussen [kind A] en de vader plaatsgevonden zoals in de door de vader aanhangig gemaakte procedure bij tussenbeschikking van 21 november 2018 was bepaald. In die procedure is vervolgens bij tussenbeschikking van 12 juni 2019 bepaald dat de vader eens per acht weken tijdens de begeleide bezoekmomenten met de grootmoeder aanwezig mag zijn, behalve als de GI van oordeel is dat de spanningen voor [kind A] te hoog oplopen.
5.11
Uit het advies van 11 november 2019 van pleegzorg blijkt dat de jeugdzorgwerker en de pleegzorgwerker een tweetal gesprekken met de vader en de grootmoeder hebben gevoerd tijdens een boswandeling om zo de agressie van de vader zo goed mogelijk te kunnen reguleren. Afgesproken is om de vader voorafgaand aan het bezoek aan [kind A] een zogeheten moppermoment te gunnen, zodat hij zich kan gedragen tijdens het bezoek. Een eerste begeleid bezoek - naar het hof begrijpt op 15 mei 2019 - vond plaats op een kinderboerderij. Toen de pleegzorgwerker met pleegvader en [kind A] kwam aanlopen, werd door de grootmoeder en de vader gefilmd. De pleegzorgwerker heeft hen daarop aangesproken, maar dit werd genegeerd. Er hing een gespannen sfeer tijdens het bezoek en de vader en de grootmoeder hebben [kind A] op enig moment in de kofferbak van de auto van de vader gezet en haar gehaktballen te eten gegeven. Hoewel dat mogelijk voor [kind A] als onveilig voelde, is door de jeugdzorgwerker en de pleegzorgwerker ervoor gekozen hiervan niets te zeggen om te voorkomen dat de situatie zou gaan escaleren en [kind A] daarvan getuige zou zijn. [kind A] onderging het bezoek gelaten. Het leek alsof ze zichzelf in de overlevingsstand had gezet, zoals ze gewend lijkt te zijn. Na afronding gingen de grootmoeder en de vader opnieuw filmen, ondanks het feit dat zij daarop aangesproken werden. Na het bezoek was [kind A] van slag en plaste zij meer dan gebruikelijk in haar broek. Daarnaast sloot ze zich gedurende langere tijd af voor haar pleegouders.
Bij het tweede begeleide bezoek - naar het hof begrijpt op 3 juli 2019 - zag de grootmoeder [kind A] aankomen en begon zij de aankomst - net als de vorige keer - te filmen. Pleegzorgwerker sprak de grootmoeder hierop aan, waarna de vader erg agressief werd en zich verbaal boos uitte. Gedurende het gehele bezoek was er veel agressie van de vader richting de jeugdzorgwerker en verdween de vader een aantal keren doelbewust met [kind A] uit het zicht van de begeleiding. Uit [kind A] ’s blik richting de pleegzorgwerker bleek dat zij zich geen raad wist met de situatie. De jeugdzorgwerker en pleegzorgwerker hebben de pleegvader en [kind A] aan het einde van het omgangsmoment uitgeleide gedaan. Bij terugkeer bleek dat de grootmoeder en de vader de jeugdzorgwerker stonden op te wachten en de jeugdzorgwerker niet bij zijn auto kon. Vanuit veiligheidsoverwegingen heeft de GI na het tweede begeleide bezoek ervoor gekozen de begeleide bezoekmomenten tussen de vader en [kind A] vooralsnog te stoppen en pas weer te starten als de vader zich heeft laten behandelen voor zijn agressieproblematiek. Aan de grootmoeder is de mogelijkheid geboden om [kind A] te zien, mits zij de vader op afstand zou weten te houden. De grootmoeder heeft aangegeven dat zij daaraan niet wilde meewerken. De grootmoeder is vervolgens aangeboden het bezoek te laten plaatsvinden op het politiebureau. Tijdens het eerste bezoek ging de grootmoeder nog steeds de strijd aan met de jeugdzorgwerker en lukte het haar niet aan te sluiten bij [kind A] . De jeugdzorgwerker heeft meerdere pogingen gedaan om de grootmoeder te ondersteunen in een positief contact met [kind A] . Het lukte de grootmoeder niet voor die aanwijzingen open te staan. De grootmoeder was heel duidelijk in haar standpunt dat zij de vader niet buiten het bezoek ging houden. Voorafgaand aan een tweede gepland bezoek bleek de vader aanwezig te zijn op het politiebureau en bedreigde hij de jeugdzorgwerker, waarop het bezoek niet is doorgegaan om te voorkomen dat [kind A] opnieuw getuige zou zijn van geweld, aldus voormeld verslag van 11 november 2019 van pleegzorg.
Een en ander is voor de rechtbank aanleiding geweest om bij de bestreden beschikking van 22 januari 2020 het verzoek van de GI tot ontzegging van het recht van de grootmoeder op omgang met [kind A] toe te wijzen.
5.12
Het hof overweegt dat het eerste, onder rechtsoverweging 5.11 vermelde begeleide bezoek weliswaar relatief goed is verlopen, doch dat het verloop van het tweede begeleide bezoek een zeer negatieve impact op [kind A] heeft gehad. Zo blijkt uit voormeld verslag van pleegzorg van 11 november 2019 dat [kind A] na afloop van dat bezoek als een dier in de hoek ging zitten miauwen als een poes, dat zij veelvuldig in bed plaste, eten mee naar boven nam en ook overdag meer dan een week niet meer zindelijk was. Aanvullend blijkt uit het verslag van de jeugdzorgwerker, pleegvader en pleegzorg van 5 juli 2019 dat [kind A] na afloop van het tweede begeleide bezoek last had van pittige buikpijn, dat zij de rest van die dag erg zoekende, moeilijk te corrigeren en niet goed te structureren was. Ze gedroeg zich als een hond of poes en maakte ook de daarbij behorende geluiden. Als ze buiten speelde was ze niet in contact met andere kinderen maar in een eigen wereld waarin ze opnieuw een poes nadeed. [kind A] was moeilijk bereikbaar voor de pleegouders. Ze leek zich af te sluiten in een eigen wereld. Door er voor haar te zijn en steeds te benoemen wat de pleegouders zagen, kwam ze weer terug, aldus voormeld verslag van 5 juli 2019.
5.13
Het hof ziet dat de grootmoeder het liefst zou willen dat [kind A] weer bij haar komt wonen. Hoewel deze wens als ook de (heftigheid van de) daarmee gepaard gaande emoties zoals verdriet, frustratie en boosheid bij de grootmoeder op zichzelf begrijpelijk zijn, concludeert het hof op grond van al het voorgaande dat de grootmoeder - evenals de vader - niet in staat is haar emoties bij [kind A] weg te houden. Daarnaast kiest de grootmoeder bewust ervoor de vader niet bij de omgang weg te houden. Het door de grootmoeder daartoe aangevoerde argument dat zij van hem afhankelijk is vanwege het vervoer acht het hof niet steekhoudend, gelet op andere (openbaar) vervoersmogelijkheden. Het is het hof genoegzaam gebleken dat de grootmoeder door de GI als ook door de rechtbank de nodige ruimte c.q. mogelijkheid is geboden voor een behoorlijke omgang met [kind A] . Duidelijk is echter dat de hiervoor omschreven handelwijze van de grootmoeder een zeer negatieve impact op [kind A] heeft (gehad), waarin de inzet en betrokkenheid van hulpverleningsinstanties geen verbetering heeft kunnen brengen. Gebleken is voorts dat [kind A] thans gedijt bij de rust die is ontstaan sinds het uitblijven van contact met de vader en de grootmoeder en dat hierdoor bij [kind A] ruimte is ontstaan te onderzoeken wat zij nodig heeft. Dat proces dient niet doorbroken te worden.
5.14
Gezien voormelde omstandigheden is het hof in navolging van de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de grootmoeder en [kind A] niet in het belang van [kind A] is, nu dit ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [kind A] . Het hof zal derhalve de bestreden beschikking waarbij het verzoek van de GI tot ontzegging van het recht van de grootmoeder op omgang met [kind A] was toegewezen in zoverre bekrachtigen. De grootmoeder dient de strijd met de GI te staken en zich begeleidbaar op te stellen, zodat er ruimte ontstaat om gezamenlijk na te denken over contactherstel met [kind A] .
5.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.