Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
vooralsnog(cursivering hof) zal blijven afwijzen’ wijst erop dat Vesteda haar standpunt nog zou kunnen wijzigen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een woninghuurovereenkomst tussen twee voormalige partners, die samen vier minderjarige kinderen hebben. De appellant, [appellant], is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat hij moest meewerken aan de aanvraag van medehuurderschap voor de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De kantonrechter oordeelde dat de redelijkheid tussen de partijen, ondanks hun beëindigde relatie, vereiste dat [appellant] zijn medewerking verleende aan het verkrijgen van medehuurderschap voor [geïntimeerde]. De appellant had de woning gehuurd, maar na de beëindiging van hun relatie weigerde hij [geïntimeerde] als medehuurder toe te laten, ondanks dat zij samen in de woning hadden gewoond en vier kinderen hadden. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, waarbij werd gesteld dat de belangen van de samenwoner, in dit geval [geïntimeerde], beschermd moeten worden ten opzichte van de verhuurder, en dat de rechtspositie van de huurder en de samenwoner onderling niet door de huurovereenkomst bepaald wordt. Het hof concludeerde dat [appellant] in strijd handelde met de redelijkheid door zijn medewerking te weigeren, en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.