Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“
2. Uren per dag:
“
Loonstop
“
Middels deze brief ga ik in bezwaar tegen deze loonstop.Er is door jou geconstateerd dat ik op 06-12-2018 niet op mijn werk ben verschenen, terwijl ik mij wel op die dag opnieuw had ziek gemeld,(…)
, op die ziekmelding heb ik geen reactie ontvangen.
dat ik belastbaar zou zijn en ingewerkt zou worden voor lichte administratieve werkzaamheden dicht in de buurt van een toilet.
.
.
“
Ons deskundigenoordeelDe bedrijfsarts heeft aangegeven, dat u belastbaar bent volgens een opbouwschema. Zelf heeft u zich per 6 december jl. volledig arbeidsongeschikt gemeld. Ons oordeel is dat u per deze datum belastbaar bent volgens de door de bedrijfsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst. In de bijgevoegde rapportage van onze arts leest u meer over onze motivering en over uw mogelijkheden en beperkingen.”
“
Inderdaad, de behandelaren en het team administratie van [X] hebben kei en keihard gewerkt en gingen en gaan nog steeds een tandje harder en dat is hun verdienste, niet die van jou.
“
Vanaf 6 december jl. is geen enkele poging gedaan om het werk te hervatten of hieromtrent afspraken te maken(…)
. Middels mail heb je aangegeven een second opinion te willen. Er is vanuit de werkgever(…)
contact over de regeling van de Parnassia Groep om dit via de werkgever te regelen. Je hebt aangegeven hier geen gebruik van te willen maken. Ook daarna hebben wij niets meer vernomen.Dit is verwijtbaar handelen conform artikel 7:669 lid 3 onderdeel 3 van het burgerlijk wetboek. Vandaar het inzetten van het verzoek tot ontslag en de uitnodiging voor het gesprek.”
3.Beoordeling
de grieven 1, 2 en 5die op deze vraag betrekking hebben als volgt onderbouwd. Onbegrijpelijk is het oordeel dat [appellante] in staat was om passende arbeid te verrichten. Uit de door [appellante] overgelegde medische objectiveerbare gegevens blijkt dat [appellante] meer of andere medische beperkingen had dan waarvan de bedrijfsarts en het UWV zijn uitgegaan. [appellante] verwijst hiertoe naar de door haar in hoger beroep in het geding gebrachte verklaring van haar behandelend maag-, darm- en leverarts (productie D), waarin staat dat de ziekte van [appellante] chronisch is en invaliderend werkt. Daarnaast hebben de bedrijfsarts en de verzekeringsarts nagelaten [appellante] lichamelijk te onderzoeken. De medische situatie van [appellante] is na haar eerste ziektedag niet verbeterd. De bedrijfsarts en de verzekeringsarts hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom [appellante] desondanks wel kon re-integreren. [X] heeft niet al het mogelijke gedaan om [appellante] te laten re-integreren en passende werkzaamheden te laten verrichten. [X] heeft vroegtijdig de stekker uit de re-integratie getrokken door [appellante] de toegang tot de computersystemen te ontzeggen. Ook heeft [X] nooit een plan van aanpak opgesteld of voortgangsgesprekken gevoerd. [appellante] heeft alles gedaan wat in haar macht lag om mee te werken aan de re-integratie. Uit de rechtspraak volgt dat een zieke werknemer alleen maar verwijtbaar kan handelen indien voor hem kenbaar was dat het verweten gedrag niet is toegestaan. Dat is hier niet aan de orde. [appellante] is door [X] niet gewaarschuwd voor een mogelijke ontslagaanvraag. Verder is onvoldoende gewicht toegekend aan de persoonlijke omstandigheden van [appellante] (haar lange dienstverband, haar goede functioneren vóór de ontstane re-integratieproblematiek en haar slechte perspectief op de arbeidsmarkt). Tot slot mist het deskundigenoordeel van het UWV een verklaring die ziet op de vraag of [appellante] haar re-integratieverplichtingen is nagekomen als bedoeld in artikel 7:671b lid 5, onder b, BW in samenhang met artikel 7:629a BW.
Met grief 6betoogt [appellante] dat dat niet het geval is. Volgens [appellante] heeft zij met het oog op de door haar aangehaalde rechtspraak (in randnummer 52 van het beroepschrift), haar lange dienstverband met goed functioneren en haar zware persoonlijke situatie (haar medische gesteldheid en het tot oktober 2020 niet kunnen aanvragen van een WIA-uitkering), recht op de transitievergoeding omdat haar handelwijze hooguit als verwijtbaar kan worden beschouwd.
de grieven 3 en 4heeft [appellante] betoogd dat [X] niet aan de onverwijldheidseis uit artikel 7:629 BW heeft voldaan. [appellante] heeft pas op 18 december 2018 schriftelijk bevestigd gekregen dat de loonstop met terugwerkende kracht, want per 6 december 2018, werd toegepast. [X] heeft de loonstop dus niet aan [appellante] mogen opleggen. In ieder geval is een algehele loonstop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Door de algehele loonstop ontstond een disproportionele situatie omdat [appellante] voor slechts twee maal een uur per week re-integreerde.
Gelet op het voorgaande dient de prejudiciële vraag aldus te worden beantwoord dat in het in art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW bedoelde geval de aanspraak op het in art. 7:629 lid 1 BW bedoelde loon geheel komt te vervallen, derhalve ook over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is.”. [appellante] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de algehele loonstop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. [appellante] was gehouden vanaf augustus/september 2018 tot re-integratie over te gaan en heeft hieraan onvoldoende gehoor gegeven. Bovendien heeft [X] bij gelegenheid van de eerstejaarsevaluatie eind oktober 2018 [appellante] gewezen op de loonsanctie als gevolg van het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen. Desondanks heeft [appellante] niet aan haar re-integratieverplichtingen voldaan. De algehele loonstop was daarmee (ook) niet disproportioneel. De grieven 3 en 4 hebben geen succes.
Grief 8, die hierop betrekking heeft, treft geen doel.