In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij zijn vordering tot schadevergoeding in verband met de koop van een woning onder de Koopgarant-regeling heeft verloren. [appellant] had in juni 2009 een woning gekocht van Woonwaard, waarbij hij een korting van 25% op de onderhandse verkoopwaarde ontving. Bij de terugverkoop van de woning in mei 2019 was er een positieve waardeontwikkeling, maar [appellant] was van mening dat de korting een gift was en dat hij meer terug zou moeten krijgen bij de verkoop. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de korting geen onvoorwaardelijke gift was en dat het terugkoopbeding niet oneerlijk was in de zin van de Richtlijn 93/13 EEG. Het hof verwierp ook de argumenten van [appellant] over dwaling en onvoorziene omstandigheden, en oordeelde dat de Koopgarant-regeling niet onder de Wet op het financieel toezicht valt. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.