ECLI:NL:GHAMS:2020:3560

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
200.252.398/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door verminderde daglichttoetreding als gevolg van verbouwing nabijgelegen pand

In deze zaak hebben appellanten, eigenaren van een appartement, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had hun vorderingen afgewezen, waarin zij stelden dat de verbouwing van een nabijgelegen pand door Patrizia DHS Holding 400 B.V. en Coltavast B.V. onrechtmatige hinder veroorzaakte door verminderde daglichttoetreding in hun woning. De appellanten voerden aan dat de verbouwing in strijd was met artikel 5:37 BW en artikel 6:162 BW, omdat de lichtinval en het uitzicht in hun woning waren verminderd, wat hen schade berokkende.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellanten zijn sinds 1995 eigenaar van een appartement dat afhankelijk is van daglichttoetreding via een raampartij. In 2012 verleende de gemeente Haarlem een omgevingsvergunning aan Coltavast voor de verbouwing van een nabijgelegen pand, wat resulteerde in een aanzienlijke verhoging van de bebouwing. De appellanten hebben verschillende rapporten ingediend die de afname van daglichttoetreding documenteren, maar de rechtbank oordeelde dat de hinder niet onrechtmatig was.

Het hof heeft de grieven van de appellanten gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de vermindering van de lichttoetreding van 1,49% naar 1,29% niet onrechtmatig was. Het hof overwoog dat de appellanten al bij de aankoop van hun woning rekening hadden moeten houden met mogelijke hinder door bebouwing in de omgeving. Bovendien was er een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing, en de appellanten hadden gedurende de bouw geen actie ondernomen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.398/01
zaak- / rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/267240/HA ZA 17-836
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2020
inzake
[appellant] ,
[appellante] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B.J.M. Vernooij te Amsterdam,
tegen
PATRIZIA DHS HOLDING 400 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. G. Koop te Rotterdam,
COLTAVAST B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
advocaat: mr. J.A. Huijgen te Den Haag,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Patrizia c.s. (ieder afzonderlijk Patrizia en Coltavast) genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 19 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Patrizia c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord van de zijde van Coltavast;
- memorie van antwoord van de zijde van Patrizia, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 september 2020 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Vernooij voornoemd alsmede door zijn kantoorgenoot mr. L.V. Veenman, Patrizia c.s. door mr. R. J. de Heer en mr. R. Noordermeer, advocaten te Rotterdam, en Coltavast door mr. Huijgen voornoemd. Mr. Vernooij en mrs. De Heer en Noordermeer (gezamenlijk) hebben pleitnotities overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen, met veroordeling van Patrizia c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
Patrizia en Coltavast hebben ieder geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep. Patriza heeft daarbij tevens nakosten en rente gevorderd.
[appellanten] , Patrizia en Coltavast hebben ieder in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellanten] zijn sinds 1995 eigenaar van het appartementsrecht A1 dat deel uitmaakt van het appartementencomplex [a-straat] [nr. 1] - [nr. 2] te [plaats] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] [perceel a] (hierna: de woning). Het kadastrale perceel [perceel a] is ontstaan uit [perceel b] en [perceel c] . De woning (met huisnummer [nr. 2] ) is min of meer zuidwestelijk georiënteerd. Aan de zuidwestelijke zijde bevindt zich een raampartij (schuifpui) en een terras. Deze raampartij vormt de enige bron van daglicht voor de begane grond van de woning waar zich de woonkamer en de keuken bevinden. Op de verdieping daarboven bevinden zich slaapkamers. Het terras is ongeveer 70 cm boven het maaiveld (de aangrenzende steeg) gelegen.
2.2
Tot 2015 is Coltavast eigenaar geweest van het perceel met woon- en bedrijfsbestemming [adres] te [plaats] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] [perceel d] , het daarachter gelegen bedrijfsgebouw met adres [a-straat] [nr. 3] te [plaats] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] [perceel e] en een smalle steeg, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] [perceel f] (hierna de percelen).
Kadastrale situatie:
2.3
In 2012 heeft de gemeente Haarlem aan Coltavast een omgevingsvergunning verleend voor het slopen en (ver)bouwen van bouwwerken op de percelen (hierna: de verbouwing). De vergunning is tevens verleend voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan [het bestemmingsplan] , namelijk het volbouwen van een kleine binnenplaats (hierna: patio) waarop de bestemming “Erf” rust. Om die reden is aan de vergunning onder meer de voorwaarde verbonden dat het nieuwe bouwplan is voorzien van dakgroen en dat alle installaties zijn weggewerkt. Coltavast heeft de door de gemeente vergunde verbouwingsplannen in 2013 gerealiseerd.
2.4
Voorafgaand aan deze verbouwing was de situatie rondom de woning als volgt: aan de zuidwestzijde van de woning bevond zich ter hoogte van het terras op gemiddeld 5 meter afstand tot de raampartij een muur met een hoogte van 3,61 meter. Achter die muur bevond zich de patio. Vanaf het terras in de zuidoostelijke richting (richting [a-straat] ) bevond zich bebouwing met een hoogte van circa 4,4 meter. Achter die bebouwing bevond zich, voor zover van belang, bebouwing van 8,3 meter hoogte. Aan noordoostzijde van het terras bevond zich bebouwing met een hoogte van circa 3,6 meter. Daarachter bevond zich bebouwing van circa 11,5 meter hoogte.
2.5
In het kader van de verbouwing is de patio volgebouwd, waarmee aan de zuidwestzijde over de gehele lengte bebouwing is gerealiseerd met een bouwhoogte tot circa 5,3 meter. De 8,3 meter hoge bebouwing is verlaagd naar eveneens 5,3 meter. De strook aan de noordwestzijde is ook opgehoogd met bebouwing tot een hoogte van 5,3 meter. De daarachter gelegen bebouwing van 11,5 meter hoog is verlaagd tot een hoogte van 5,8 meter.
2.6
In 2013 hebben [appellanten] Vdvdp Architecten geraadpleegd over een herindeling van de woning in verband met de daglichttoetreding. In een brief van Vdvdp Architecten van 15 oktober 2013 zijn drie situaties geschetst: (i) de situatie voor de uitbreiding van het belendend perceel, (ii) de situatie na de uitbreiding van het belendend perceel en (iii) de situatie na de uitbreiding van het belendend perceel en na wijziging eigen perceel. Aan de hand van het Bouwbesluit is door Vdvdp nagegaan in welke van de drie situaties voldaan wordt aan de daarin gelegde norm voor daglichttoetreding, waarbij de daglichttoetreding wordt berekend conform NEN 2057. De conclusie van Vdvdp is dat in de situaties (i) en (ii) hieraan niet wordt voldaan op de begane grond van woonkamer en keuken. In de situatie (iii), waarin de woonkamer en keuken zich op de eerste verdieping bevinden wordt wel aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm voldaan.
2.7
Bij brief van 13 februari 2014 hebben [appellanten] bij de gemeente Haarlem een verzoek om planschade ingediend. Zij hebben dit verzoek gegrond op de stelling dat zij als gevolg van de vergunde verbouwing de woonkamer niet meer als verblijfsruimte kunnen gebruiken omdat de equivalente daglichttoetreding te laag is. Dat verzoek is afgewezen op grond van voorzienbaarheid. [appellanten] dienden bij de aankoop van de woning reeds rekening te houden met toegelaten bebouwing op grond van het destijds vigerende bestemmingsplan die ongunstiger voor hen was dan de bebouwing die met de verleende omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan is gerealiseerd.
2.8
Sinds 2015 is Patrizia eigenaar van de percelen.
2.9
Bij brief van 15 september 2015 hebben [appellanten] Coltex Retail B.V. aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ondervinden door de verminderde daglichttoetreding. Daarbij waren [appellanten] in de veronderstelling dat Coltex Retail B.V. eigenaar was van de betreffende panden. Coltex Retail B.V. en Coltavast staan geregistreerd op hetzelfde adres. Coltavast heeft op 16 november 2015 aansprakelijkheid afgewezen. Op 2 februari 2016 hebben [appellanten] de nieuwe eigenaar Patrizia aansprakelijk gesteld voor de schade door onrechtmatige hinder. Ook Patrizia heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.1
[appellanten] hebben Kraak & Tack, Raadgevende Ingenieurs / Architecten (hierna: de Bezonningsingenieur) een bezonningsstudie laten uitvoeren. Het doel van dit onderzoek is de bezonningssituatie in de gevel ter plaatse van de woonkamer en het terras vast te stellen en te beoordelen. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 september 2016 (hierna: het bezonningsrapport). In het bezonningsrapport is voor drie peildata (te weten 19 februari, 21 maart en 21 april 2016) weergegeven of wordt voldaan aan de zogenaamde lichte TNO-bezonningsnorm. Op grond van die norm moeten er tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat er in de woonkamer in de periode van 19 februari tot 21 maart sprake is van substantiële tot excessieve afname van bezonning ten gevolge van de bestaande bebouwing aan [a-straat] [nr. 3] en dat in de nieuwe situatie niet voldaan wordt aan de lichte TNO-bezonningsnorm, terwijl dat in de oude situatie wel het geval was.
2.11
In opdracht van [appellanten] heeft het Bureau voor Bouwpathologie BB een dossieronderzoek uitgevoerd naar (de afwezigheid van) het daglicht in de woning als gevolg van een daglichtbelemmerende bebouwing in de directe nabijheid van de woning. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 17 augustus 2018. Hierin is onder meer vermeld:
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan daglicht in bouwwerken in het kader van “Technische eisen uit het oogpunt van gezondheid”. “Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden”.
(…)
Volgens het Bouwbesluit is het volgende bepaald: “Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte … blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen buiten beschouwing. Het Bouwbesluit gaat uit van het gegeven dat voldoende daglichtoppervlakte moet worden gerealiseerd in een te realiseren situatie binnen één en hetzelfde perceel.
(…)
Echter door de wijziging van de bebouwing op het naastgelegen perceel is in de verdeling van daglicht over de ruimte zowel direct als indirect bouwfysisch gezien verandering opgetreden. (…)
Ondergetekende heeft er dan ook voor gekozen om de situatie als te onderzoeken te beoordeling als ware het een nieuwe belemmering voor het daglicht (bestaande situatie ten opzichte van de oude situatie met de oude bebouwing) in en buiten de woning op het eigen perceel van [a-straat] [nr. 2] te Haarlem.
(…)
CONCLUSIE
Ondergetekende trekt de conclusie uit de rapportages van de bezonningsingenieur dat sprake is van bouwfysisch gezien een duidelijk meetbare vermindering van de bezonningsduur en een vermindering van de daglichtfactor als gevolg van de gewijzigde (deels toegenomen) belemmering als gevolg van de wijziging van de bebouwing op het naastgelegen perceel.
Uit de beoordelingsrichtlijnen van TNO blijkt dat de bezonningsduur op de gevelopening verminderd van voldoende naar redelijk. De daglichtfactor was volgens de beoordelingsrichtlijnen van TNO reeds onvoldoende en is daarboven in de bestaande situatie nog meer afgenomen tot dichtbij ”onacceptabel”
Voornoemde leidt voor ondergetekende tot de conclusie dat de situatie substantieel is verslechterd voor de bewoners als gevolg van de beïnvloeding van de daglichtfactor en de bezonningsduur in de beschouwde woning. (…)
2.12
Bijlage 4 bij het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie BB bevat een ‘
kopie rapportage berekening gemiddelde daglichtfactor’opgesteld door de Bezonningsingenieur op 24 juli 2018 (hierna: de daglichtfactorberekening). Onder het kopje ‘
5. Resultaten & Conclusies’is vermeld:
(…)
Volgens TNO is er sprake van voldoende daglicht als de gemiddelde daglichtfactor>2% is.
Tabel 2: Gemiddelde daglichtfactor (ADF)
Op basis van de berekeningen van de gemiddelde daglichtfactor (ADF) kan het volgende worden gesteld:
Er is in de oude situatie sprake van onvoldoende daglicht (gemiddelde daglichtfactor is < 2%) Dit komt mede doordat de woonkamer vrij diep is. De ruimte voelt somber aan.
In de huidige situatie is de gemiddelde daglichtfactor (ADF) afgenomen met 13%. Dit betekent dat de woonkamer nog somberder aanvoelt.
(…)

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] vorderen in deze procedure een verklaring voor recht dat er ten gevolge van de verbouwing van de panden [adres] en [a-straat] [nr. 3] in 2013 onrechtmatige hinder is ontstaan jegens [appellanten] Daarnaast vorderen zij primair veroordeling van Patrizia – op straffe van een dwangsom - tot aanpassing van de bebouwing zodanig dat de lichttoetreding in de woning ten minste het niveau bereikt van voor de verbouwing, binnen een door de rechter te bepalen termijn. Subsidiair vorderen zij veroordeling van Patrizia c.s. tot betaling van de volledige door [appellanten] geleden schade, op te maken bij staat. Aan hun vorderingen leggen [appellanten] ten grondslag dat de verbouwing onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW gelezen in samenhang met artikel 6:162 BW toebrengt, omdat de lichtinval en het uitzicht in de woning is verminderd, waardoor [appellanten] schade lijden.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met vijf grieven op.
3.3
De grieven van [appellanten] lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW gelezen in samenhang met 5:37 BW is gebleken. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen dan wel onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de door hen ingebrachte rapporten: het bezonningsrapport en het rapport van Bureau voor Bouwpathologie BB. Zij wijzen erop dat met name uit dit laatste rapport (te weten: bijlage 4 daarvan, de daglichtfactorberekening) blijkt dat de gemiddelde daglichtfactor is afgenomen met maar liefst 13% en daarmee is gezakt van ‘onvoldoende’ naar ‘dichtbij onacceptabel’. Ook vinden zij dat de normen van het Bouwbesluit in deze situatie een passend toetsingskader vormen om de door hen ervaren hinder te objectiveren. Uit de rapporten blijkt dat in een bepaalde periode (de wintermaanden) hinder wordt ervaren en dat valt niet te compenseren met een verbetering van de lichttoetreding in een andere periode (de zomermaanden). Dat het bestemmingsplan grote bouwhoogten toestond, geeft volgens hen geen vrijbrief om de daglichttoetreding onrechtmatig te hinderen. [appellanten] erkennen dat het met de daglichttoetreding in hun woning reeds voor de verbouwing slecht gesteld was. Zij menen dat juist daarom een verdere verslechtering daarvan onacceptabel is. Daar komt bij dat niet alleen de lichttoetreding maar ook het uitzicht is verslechterd.
3.4
Patrizia c.s. stellen allereerst diverse vraagtekens bij de deugdelijkheid van de door [appellanten] ingebrachte rapporten. Subsidiair betogen Patrizia c.s. dat, als al kan worden afgegaan op de in deze rapporten genoemde meetwaarden, de afname van de lichttoetreding zo marginaal is dat, gelet op de overige omstandigheden van dit geval, de hinder niet als onrechtmatig kan worden bestempeld.
3.5
Op grond van artikel 5:37 BW, voor zover hier van belang, mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen, zoals door het onthouden van licht. Voor deze vorm van hinder gelden geen wettelijke normen. De beantwoording van de vraag of deze vorm van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen.
3.6
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of, en zo ja, in welke mate, de daglichttoetreding in de woonkamer van [appellanten] is verminderd als gevolg van de verbouwing. De vraag of de door [appellanten] ingebrachte rapporten van het Bureau voor Bouwpathologie BB en de Bezonningsingenieur en de daarin toegepaste maatstaven als deugdelijk kunnen worden aangemerkt - zoals [appellanten] stellen en Patrizia c.s. gemotiveerd betwisten - kan vooralsnog in het midden worden gelaten. Ook wanneer veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van deze rapporten bieden deze naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten ter onderbouwing van de stelling van [appellanten] dat de vermindering van de lichttoetreding onrechtmatig is.
3.7
Volgens bijlage 4 van het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie BB (zie 2.12) bedroeg de lichttoetreding in de woning van [appellanten] voor de realisering van de verbouwing al minder dan 2%, namelijk 1,49%. De lichttoetreding was derhalve toen al niet ‘
voldoende’(in TNO-termen). Het rapport meldt zelf dat volgens TNO sprake is van voldoende daglicht als de gemiddelde daglichtfactor
groter of gelijk aan2% is. Volgens bijlage 4 van het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie BB is de lichttoetreding na de verbouwing verslechterd tot 1,29%. Tussen partijen staat vast dat, volgens TNO, pas vanaf een percentage van 1% of lager sprake is van een
onaanvaardbaredaglichtfactor. Het gemeten percentage is dus niet zo laag dat het om een onaanvaardbare factor gaat. De vraag die resteert is of de verslechtering van 1,49% naar 1,29% in dit geval als onrechtmatig is aan te merken.
3.8
Vast staat dat de woning van [appellant] is gelegen in een intensief bebouwd deel van de binnenstad van [plaats] . De woonkamer is vrij diep onder de overhangende bovenbebouwing gelegen. Vanwege deze eigen architectonische staat van de woning heeft de woonkamer al weinig daglichttoetreding.
Ook staat tussen partijen vast dat reeds ten tijde van de aankoop van de woning, in 1995, het destijds vigerende bestemmingsplan het toestond om in de omgeving op grote hoogte te bouwen, zelfs op grotere hoogte dan nu het geval is. Gelet hierop, hebben [appellanten] al die tijd kunnen weten dat zij, binnen zekere grenzen, mogelijk hinder in de vorm van verminderde lichttoetreding zouden moeten dulden. Ook staat vast dat voor de verbouwing een omgevingsvergunning is verleend en dat deze, na bezwaar door de Vereniging van Eigenaren waar [appellanten] deel van uitmaken, in stand is gelaten.
3.9
Patrizia c.s. hebben erop gewezen, zonder dat dit gemotiveerd is betwist door [appellanten] , dat zij gedurende de bouw in 2013 en ook de twee volgende jaren nooit zijn aangesproken door [appellanten] Hadden [appellanten] dat wel tijdig gedaan, dan hadden zij eventueel - voor zover nodig - destijds al maatregelen ter voorkoming van schade kunnen treffen. Zouden zij thans alsnog het bedrijfspand moeten afbreken dan zou dat niet alleen zeer hoge kosten met zich brengen voor een pand dat juist vrij recent nieuw is gebouwd, maar het zou ook de exploitatiemogelijkheden van de huidige huurder van het bedrijfspand beperken, met alle gevolgen van dien voor de (contractuele) relatie tussen Patrizia en die huurder.
Van belang is verder dat uit de door [appellanten] ingebrachte rapporten blijkt dat gedurende de zomerperiode de lichttoetreding in de woonkamer juist is
verbeterd. Ook op andere plekken in de woning heeft de verbouwing gunstige gevolgen gehad voor de daglichttoetreding: [appellanten] hebben ook erkend dat op de verdieping van de slaapkamers (de eerste verdieping van de woning) de lichttoetreding is toegenomen als gevolg van de verbouwing. Het hof weegt in dit verband nog mee dat het daglichtprobleem, dat reeds bestond in de situatie voor de verbouwing, door [appellanten] zelf kan worden opgelost door de indeling van de woning in die zin te wijzigen dat de woonkamer naar de bovengelegen verdieping wordt geplaatst.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen komt het hof tot de conclusie dat de door [appellanten] gestelde hinder (een verslechtering in de daglichttoetreding van 1,49% tot 1,29%) niet onrechtmatig is. Ook overigens hebben [appellanten] onvoldoende gesteld om de door hen ervaren hinder als onrechtmatig aan te merken. Hiermee komt de grondslag aan de vorderingen van [appellanten] te ontvallen. De rechtbank heeft deze vorderingen dan ook terecht afgewezen.
3.1
Dit betekent dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Patrizia begroot op € 726,00 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris en aan de zijde van Coltavast begroot op € 726,00 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris en, voor wat betreft Patrizia, op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C. Toorman en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.