Op 15 december 2020 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam het verzoek tot wraking van raadsheer mr. M.F.J.M. de Werd afgewezen. Het verzoeker, die op 2 juni 2020 zijn wrakingsverzoek indiende, stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de raadsheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2020, waar verzoeker aanwezig was, werd de gewraakte raadsheer niet gehoord. Verzoeker voerde aan dat de raadsheren tijdens de behandeling zwijgzaam waren en dat zijn aangevoerde feiten niet serieus werden genomen. Hij voelde zich belemmerd in zijn mogelijkheid om zijn standpunt toe te lichten en had de indruk dat er een schijn van vooringenomenheid bestond.
De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De kamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de raadsheren geen vragen stelden tijdens de behandeling niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten en dat er geen objectieve factoren waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing op 15 december 2020 werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is gepubliceerd en kan worden geraadpleegd via de rechtspraakwebsite.