ECLI:NL:GHAMS:2020:3439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.279.383/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren van het Gerechtshof Amsterdam

Op 15 december 2020 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam het verzoek tot wraking van raadsheer mr. M.F.J.M. de Werd afgewezen. Het verzoeker, die op 2 juni 2020 zijn wrakingsverzoek indiende, stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de raadsheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2020, waar verzoeker aanwezig was, werd de gewraakte raadsheer niet gehoord. Verzoeker voerde aan dat de raadsheren tijdens de behandeling zwijgzaam waren en dat zijn aangevoerde feiten niet serieus werden genomen. Hij voelde zich belemmerd in zijn mogelijkheid om zijn standpunt toe te lichten en had de indruk dat er een schijn van vooringenomenheid bestond.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De kamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de raadsheren geen vragen stelden tijdens de behandeling niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten en dat er geen objectieve factoren waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing op 15 december 2020 werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is gepubliceerd en kan worden geraadpleegd via de rechtspraakwebsite.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.279.383/02
zaaknummers hoofdzaak : 23-004599-19
beslissing van de wrakingskamer van 15 december 2020
inzake het verzoek tot wraking van de wrakingskamer van 5 oktober 2020, gedaan door:
[verzoeker](hierna: verzoeker),
wonende te [plaats].

1.Het geding

1.1
Verzoeker heeft op 2 juni 2020 een verzoek tot wraking gedaan op de openbare terechtzitting van de strafkamer van het gerechtshof Amsterdam in de hoofdzaak. Het verzoek tot wraking betreft de raadsheer mr. M.F.J.M. de Werd.
1.2
De mondelinge behandeling van bovengenoemd wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 29 september 2020 door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. H.J.M. Quaedvlieg, M.J.G.B Heutink en mr. G.C.C. Lewin (hierna: de raadsheren). Aldaar is verschenen de verzoeker. De gewraakte raadsheer is niet ter zitting verschenen.
1.3
Na de sluiting van de behandeling ter zitting op 29 september 2020 heeft de wrakingskamer van verzoeker een e-mail van diezelfde datum ontvangen. In deze e-mail verzoekt de verzoeker de wraking van de raadsheren van de genoemde wrakingskamer.
1.4
De raadsheren hebben op 1 oktober 2020 laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek en op 13 oktober 2020 een schriftelijke toelichting doen toekomen.
1.4
Op 15 december 2020 heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van de wrakingskamer plaatsgevonden. De verzoeker is verschenen. Tevens is verschenen
mr. D.E. Kruimel, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. De gewraakte raadsheren zijn niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking komt – naar de wrakingskamer begrijpt – in de kern op het volgende neer:
i. De oudste en jongste raadsheer waren, anders dan de voorzitter, zwijgzaam tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek.
ii. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is bewust voorbijgegaan aan de door verzoeker aangevoerde feiten, is het feitencomplex bewust niet behandeld of is men er niet op ingegaan.
iii. Verzoeker is tijdens de zitting bewust belemmerd het feitencomplex aan te voeren door hem steeds te manen niet zijn volledige verhaal te vertellen.
iv. De wrakingskamer heeft verzuimd te reageren op vragen en opmerkingen van verzoeker over de plaats van het openbaar ministerie in de zittingszaal en over het maken van (beeld)opnames.
Naar aanleiding van voornoemde wrakingsgronden is bij verzoeker de overtuiging, althans de vrees ontstaan, dat de raadsheren in de wrakingskamer van 29 september 2020, een vooringenomenheid jegens hem koesterden.
2.2
De verzoeker heeft voornoemde wrakingsgronden ter zitting van 15 december 2020 – kort samengevat – als volgt toegelicht. De verzoeker is volgens hem zowel tijdens de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep op 2 juni 2020 als tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 29 september 2020 onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt ten aanzien van het feitencomplex in de hoofdzaak toe te lichten. Het standpunt van de verzoeker komt er in de kern op neer dat sprake is van willekeur bij de vervolging van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd. Volgens hem wordt er, als het gaat om de grenzen van de vrijheid van meningsuiting – hij wijst als voorbeeld op de zaak Wilders – met twee maten gemeten.
2.3
De gewraakte raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie het volgende aangevoerd:
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij vreest voor partijdigheid en er naar zijn mening een schijn van vooringenomenheid bestond om de volgende redenen:
  • de bijzitters waren zwijgzaam;
  • er is bewust voorbijgegaan aan de aangevoerde feiten, het feitencomplex is bewust niet behandeld of men is er niet op ingegaan;
  • tijdens de zitting is hij bewust belemmerd het feitencomplex aan te voeren, hem is herhaald gezegd dat hij niet het volledige verhaal moest vertellen;
  • er is geen reactie gegeven op vragen of opmerkingen over de plaats van het openbaar ministerie in de zittingszaal en op de vraag of er (beeld)opnamen werden gemaakt en zo nee, waarom niet.
Wij berusten niet in de wraking om de navolgende redenen:
  • gelet op de uitgebreide behandeling van het wrakingsverzoek door de voorzitter was er voor de bijzitters geen enkele reden om aan verzoeker vragen te stellen of opmerkingen te maken;
  • verzoeker heeft alle gelegenheid gekregen en benut om zijn verzoek tot wraking van de voorzitter van de strafkamer toe te lichten;
  • bij zijn toelichting op het wrakingsverzoek is verzoeker op diverse momenten ingegaan op de inhoud van de strafzaak zelf. De voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker daarvoor enige ruimte gegeven en hem vervolgens een aantal keren rustig uitgelegd dat de wrakingskamer alleen over het wrakingsverzoek beslist en dat het feitencomplex bij de inhoudelijke behandeling nog aan de orde zal komen;
  • verzoeker hield een betoog over de zitplaats van de advocaat-generaal; daarover heeft de voorzitter opgemerkt dat het een staatkundig betoog was waar de wrakingskamer niet over gaat;
  • op de vraag van verzoeker over opgenomen camerabeelden heeft de voorzitter toegelicht dat de in de zittingszaal aanwezige camera's bedoeld zijn voor de beveiliging, maar dat er, voor zover hij weet, geen opnamen mee worden gemaakt;
Dit alles blijkt ook uit het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 29 september 2020.
Het is jammer dat verzoeker twijfelt aan de objectiviteit, de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van de raadsheren van de wrakingskamer en dat hij vindt dat er sprake is van een schijn van vooringenomenheid. Maar gelet op het verloop van de zitting is er geen enkele objectieve factor die de twijfel van verzoeker kan rechtvaardigen noch is sprake van een omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor vooringenomenheid.
2.4
Aldus is namens voornoemde raadsheren geconcludeerd dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

3.3. De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar
ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Ten aanzien van hetgeen de verzoeker onder i) heeft aangevoerd overweegt de wrakingskamer dat de enkele omstandigheid dat de oudste en jongste raadsheren geen vragen hebben gesteld tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek niet maakt dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren in het onderhavige geval vooringenomenheid jegens de verzoeker koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat deze grond faalt.
3.3
Met betrekking tot de onder ii) en iii) opgeworpen wrakingsgronden stelt de wrakingskamer voorop dat het proces-verbaal van de zitting van 29 september 2020 heeft te gelden als kenbron voor de beoordeling van het verzoek. Daaruit kan naar het oordeel van de wrakingskamer worden afgeleid dat de verzoeker meermalen in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren en zijn wrakingsverzoek toe te lichten. Dat de verzoeker volgens hem niet in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de hoofdzaak – hetgeen overigens en op zichzelf buiten het bestek van de behandeling van het wrakingsverzoek valt – levert geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren in het onderhavige geval vooringenomenheid jegens de verzoeker koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Alhoewel de wrakingskamer begrijpt dat de verzoeker het als vervelend heeft ervaren dat hij door de voorzitter is onderbroken, kan uit die omstandigheid, gelet op de wijze waarop en het verband waarbinnen de voorzitter de zitting heeft geleid en het verloop van de zitting zoals daarvan uit het proces-verbaal van die zitting blijkt, evenmin een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid worden afgeleid. Deze wrakingsgronden kunnen derhalve niet tot toewijzing van het verzoek leiden.
3.4
Ten slotte overweegt de wrakingskamer ten aanzien van hetgeen de verzoeker onder iv) naar voren heeft gebracht het volgende. Ofschoon de wrakingskamer begrijpt dat de verzoeker antwoorden of reacties wil op de door hem ter zitting gestelde vragen is het geheel of gedeeltelijk achterwege blijven daarvan geen uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren in het onderhavige geval vooringenomenheid jegens de verzoekster koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af.
Deze beslissing is op 15 december 2020 gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa,
R.D. van Heffen en J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2020.