Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
tegen [appellant] toegewezen zouden worden, (…) Dstrct (…) [appellant] dient te vrijwaren.
Gerechtshof Amsterdam
In deze vrijwaringszaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.F. Seunke, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2019, waarin zijn vorderingen tegen DSTRCT Amsterdam B.V. waren afgewezen. De vorderingen waren ingesteld onder de voorwaarde dat de hoofdzaak, waarin Daga c.s. tegen de appellant een vordering had ingesteld, zou worden toegewezen. Het hof oordeelde dat deze voorwaarde niet was vervuld, aangezien de rechtbank in de hoofdzaak de vorderingen van Daga c.s. had afgewezen.
De appellant had DSTRCT in vrijwaring opgeroepen en vorderingen ingesteld, waaronder een verzoek tot vrijwaring en schadeloosstelling voor de vorderingen van Daga c.s. Het hof oordeelde dat de appellant geen andere feiten of omstandigheden had gesteld die zouden kunnen leiden tot schadeplichtigheid van DSTRCT. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van het vervullen van voorwaarden in vrijwaringsprocedures en de noodzaak voor de appellant om voldoende onderbouwing te geven voor zijn vorderingen. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat DSTRCT wanprestatie had gepleegd, en dat de vorderingen derhalve niet konden worden toegewezen.