4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“
Heeft verweerder de WOZ-waarde niet te hoog vastgesteld?
5. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank moet daarvoor de volgende vragen beantwoorden:
- Zijn de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar met de woning van eiser?
- Zo ja, heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
7. Indien verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Zijn de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar?
8. De rechtbank is met eiser van oordeel dat het door verweerder getoonde object [object 4] een twee-onder-één-kapwoning is, uit een latere bouwperiode die aanmerkelijk kleiner is en een andere uitstraling heeft dan de woning zodat de rechtbank van oordeel is dat de transactieprijs van dit object niet kan dienen ter onderbouwing van de waarde van eisers woning en laat dit object dan ook buiten beschouwing. De overige drie van de vier door verweerder getoonde objecten zijn voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Deze objecten zijn alle drie vrijstaand, in de zelfde periode gebouwd en hebben een vergelijkbare ligging en uitstraling als de woning. Deze drie door verweerder getoonde objecten zijn dan ook bruikbaar om de waarde van de woning te onderbouwen.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de verschillen?
9. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met de verschillen tussen de woning en de door hem getoonde objecten, met name de grootte en de kwaliteit voldoende rekening is gehouden. De rechtbank overweegt daarbij dat het verweerder vrijstaat in elke fase van de procedure nieuwe vergelijkingsobjecten in te brengen. De door verweerder aan de woning toegekende kubiekemeterprijs van € 782, waarbij aan kwaliteit, onderhoud en ligging een factor 3 is toegekend, acht de rechtbank in een juiste verhouding staan met de kubiekemeterprijs van de vergelijkingsobjecten.
Eiser heeft niet aangevoerd dat sprake is van waardeverminderende factoren die moeten leiden tot een neerwaartse bijstelling van de kubiekemeterprijs.
Voor de grondprijs hanteert verweerder de staffelmethode, met afnemende waarde naarmate het perceel groter is, hetgeen afdoende verklaart dat bij de woning een hogere (gemiddelde) prijs per vierkante meter geldt, aangezien de kavel kleiner is dan die van de vergelijkingsobjecten.
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder met de overgelegde matrix inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de waarde is berekend en daarmee ook aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
10. Het voorgaande laat onverlet dat eiser feiten en omstandigheden kan aanvoeren die kunnen leiden tot een benedenwaartse bijstelling van de waarde van de woning.
11. Eiser stelt in dat kader dat verweerder is uitgegaan van onjuiste objectkenmerken. Hij meent dat de woning slechts 1.150 m3 groot is. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser verwezen naar een overzicht van een makelaar. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de inhoud bruto, dat wil zeggen inclusief muren en wanden, heeft berekend. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 18 oktober 2017 over de WOZ-waarde van eisers woning voor het kalenderjaar 2017. In die uitspraak staat dat hij heeft toegelicht op welke wijze de inhoud middels een softwareprogramma en luchtfoto’s, waarbij de contouren van het pand worden bepaald, is vastgesteld. Narekening van de inhoud middels het softwareprogramma WOZ360 resulteerde in een inhoud van 1.430 m3, terwijl bij de waardevaststelling slechts met een inhoud van 1.350 m³ is gerekend.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser geen berekening van de inhoud als onderbouwing van zijn standpunt heeft overgelegd. De rechtbank overweegt dat uit het door eiser overgelegde rapport waarin slechts de oppervlakte van de woning is berekend niet volgt dat de inhoud van zijn woning 1.150 m3 meet, zoals eiser stelt. Niet duidelijk is op welke wijze eiser de door hem gestelde inhoud heeft bepaald. Daar komt bij dat ook niet inzichtelijk is gemaakt of de inhoud netto is berekend, dat wil zeggen zonder de muren en wanden mee te rekenen, dan wel, zoals verweerder heeft gedaan, inclusief muren en wanden, conform de NEN-norm.
De rechtbank acht dit door eiser overgelegde rapport dan ook onvoldoende om aan de berekening van verweerder te twijfelen en verwerpt daarom de grief van eiser dat verweerder van onjuiste gegevens zou zijn uitgegaan en gaat bij de beoordeling uit van de gegevens in het taxatierapport.
13. Eiser wijst voorts op verschillende stijgingspercentages van de vastgestelde WOZ-waarden tussen twee tijdvakken van de woning en [object 1] . Van belang is echter dat de WOZ-waarde van een woning ieder jaar dient te worden vastgesteld aan de hand van verkoopprijzen van objecten op of rond de waardepeildatum, met voorbijgaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. De verkoopcijfers vertegenwoordigen immers de waarde in het economische verkeer van het verkochte object. Het stijgingspercentage tussen een eerder vastgestelde waarde en de nieuw vastgestelde waarde is derhalve niet relevant. Ook (stijgingspercentages van) WOZ-waarden van vergelijkingsobjecten zeggen niets over de juistheid van de in geding zijnde WOZ-waarde.
14. Ten aanzien van de grief dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, overweegt de rechtbank dat, daargelaten of sprake is van een motiveringsgebrek, volgens vaste jurisprudentie geldt dat schending van het motiveringsbeginsel alleen tot gevolg heeft dat de rechtbank, zo deze de uitspraak op bezwaar bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen.
15. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.”