Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
eerste griefaangevoerd dat de opgesomde feiten vooral zien op de hoofdprocedure en niet relevant zijn voor het onderliggende geschil en voorts dat de feiten onvolledig zijn, maar met uitzondering van de grief over het onder 2.4 genoemde feit, is de juistheid van de opgesomde feiten niet in geschil. Deze feiten dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Wat betreft de grief, gericht tegen het onder 2.4 opgesomde feit, stelt het hof vast dat deze grief blijkens de toelichting daarop betrekking heeft op de uitleg van de daarin genoemde afspraak. Daarop zal het hof bij de beoordeling nader ingaan. Voor zover andere door [X] c.s. gestelde feiten voor de beoordeling relevant zijn, komt het hof daarop terug bij de bespreking van de grieven.
3.Beoordeling
Grief 7behoeft daarmee geen bespreking.
In rov. 3.10 is overwogen dat de driejarige verjaringstermijn van artikel 7:942 lid 1 BW in ieder geval op 30 januari 2013 is aangevangen. Lid 2 van artikel 7:942 BW bepaalt dat de verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Door [X] c.s. is niet gemotiveerd aangevoerd dat binnen drie jaar na 30 januari 2013 een schriftelijke mededeling is gedaan waarmee in verband met een claim bij Allianz aanspraak is gemaakt op dekking. Evenmin kan de briefwisseling die is gevolgd op de notification worden beschouwd als ‘onderhandeling’ met stuitende werking zoals bedoeld in artikel 7:942 lid 3 BW. Door [X] c.s. is verwezen naar de brief van Allianz van 19 oktober 2012 en besprekingen die nadien in 2012 zouden hebben plaatsgevonden. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat daarmee onderhandelingen hebben plaatsgevonden met stuitende werking. Op dat moment was alleen nog een omstandighedenmelding gedaan en de brief van Allianz en de besprekingen hadden daarop betrekking. Doordat toen nog geen claim tegen [X] c.s. was ingesteld, hadden zij nog geen rechtsvordering tegen Allianz tot het doen van uitkering die kon verjaren (vgl. lid 1 van artikel 7:942 BW). De stuiting van de verjaring waarop artikel 7:942 BW ziet, heeft betrekking op een opeisbare vordering op de verzekeraar. Bij gebreke van het bestaan van een dergelijke vordering in 2012, was de mogelijkheid van een duurstuiting op dat moment niet aan de orde. Op het moment dat de e-mail van 10 oktober 2017 werd verstuurd, die volgens [X] c.s. als een stuitingshandeling moet worden beschouwd, was de verjaringstermijn van drie jaar reeds verstreken.
Grief 8, gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat deze aanspraak is verjaard, faalt dan ook.
Grieven 4 en 5falen voor zover zij betrekking hebben op de fee-afspraak.
Grief 6faalt in zoverre. Dat leidt ertoe dat Allianz niet kan worden gehouden tot vergoeding van de verweerkosten in het tweede appel zoals in dit kort geding gevorderd.
grieven 5 en 6ook ten aanzien van de allocatieregeling falen.
Grief 3berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis, aangezien de bestreden passage onder r.o. 4.2 geen oordeel van de voorzieningenrechter betreft, maar de weergave van de stellingen van Allianz. Deze grief faalt eveneens.