ECLI:NL:GHAMS:2020:3218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
1901727 01728 01742 tm 01752
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compromis inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2006

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een compromis tussen belanghebbenden en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen voor de jaren 2001 tot en met 2006. De partijen hebben als uitgangspunt genomen dat erflater in deze jaren een fiscaal partner had, aan wie de helft van de bestanddelen van de rendementsgrondslag moet worden toegerekend op basis van artikel 2.17 lid 3 Wet IB 2001. Dit leidde tot een halvering van de te betalen bedragen aan inkomstenbelasting en premieheffing over de genoemde jaren.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank Gelderland bevestigd voor de jaren 2001 tot en met 2006, maar ook enkele beroepen niet-ontvankelijk verklaard en andere beroepen ongegrond verklaard. De navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2006 zijn verminderd tot specifieke bedragen, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden, die zijn vastgesteld op € 13.000. De mondelinge uitspraak vond plaats op 26 november 2020, waarbij de voorzitter en de griffier de uitspraak hebben ondertekend. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 19/01727, 19/01728, 19/01742 tot en met 19/01752
26 november 2020
vierde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 8 november 2019, nr. 18/01347, ECLI:NL:HR:2019:1715,
in het geding tussen

[X] , gewoond hebbende te Nijmegen, belanghebbenden,

(gemachtigde: [Y] , kantoor houdende te Nijmegen)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020.

Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Gelderland voor zover daarin:
- de beroepen inzake het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1997 en vermogensbelasting 1998 niet-ontvankelijk zijn verklaard; en
- de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake
de navorderingsaanslagen
inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1997, vermogensbelasting 1998,
inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1999, vermogensbelasting 2000,
inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2000 en inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2007, alsmede
de aanslag
inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2008, ongegrond zijn verklaard;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank Gelderland voor het overige;
  • verklaart de beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen
inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2002, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2003, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2004, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005, en inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2002, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2003, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2004, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005 en inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006;
  • verklaart het bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006 alsnog ontvankelijk;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 3647, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2002 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 3865, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2003 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 4097, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2004 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 4343, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 4604, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 5379, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden en gelast de inspecteur het voor het instellen van de beroepen en hoger beroepen betaalde griffierecht aan belanghebbenden te vergoeden, dit voor een totaalbedrag aan proceskosten en griffierecht van € 13.000.

Gronden

Gehoord het ter zitting gegeven voorlopig oordeel van het Hof hebben partijen ter beëindiging van het geschil het volgende compromis bereikt:
- de te betalen bedragen aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2006 worden gehalveerd, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente
- de inspecteur zal aan belanghebbenden vergoeden het voor het instellen van de beroepen betaalde griffierecht en een bedrag aan (proces)kosten. Het totaal van het te vergoeden bedrag wordt daarbij met instemming van partijen gesteld op € 13.000.
Bij het bereiken van het compromis hebben partijen tot uitgangspunt genomen dat erflater in de jaren 2001 tot en met 2006 een fiscaal partner had waaraan op grond van artikel 2.17 lid 3 Wet IB 2001 de helft van de bestanddelen van de rendementsgrondslag moet worden toegerekend. De door de inspecteur te vergoeden (proces)kosten zijn begroot met toepassing van het forfaitaire tarief van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht en met inachtneming van een factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak en een gelijke factor wegens samenhang.
De inspecteur heeft voorts toegezegd na te zullen gaan of de heffingsrente met betrekking tot de belastingaanslagen 1997 tot en met 2005 over de juiste tijdvakken is berekend, de gemachtigde van belanghebbenden daaromtrent te informeren, en – zo nodig – de heffingsrente ambtshalve te verminderen.
Het Hof heeft overeenkomstig het compromis beslist.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 26 november 2020 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, H.E. Kostense en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.