IV. projectmanagement.
Zodra deze vier stappen zijn afgewikkeld, volgt inkoop en dan pas eventuele montage.”
11. Bij de beoordeling of belanghebbende recht heeft op indeling in sector 44 neemt het Hof tot richtsnoer dat de indeling van een werkgever in een sector dient plaats te vinden op basis van de functie die de (onderneming van) de werkgever vervult in het maatschappelijk verkeer. Bij de uitleg van de omschrijvingen in de bijlage bij de Regeling Wfsv zal het Hof daarbij uitgaan van het normale spraakgebruik in het (bedrijfs)economische verkeer.
12. Onder een ingenieursbureau moet naar de hiervoor omschreven maatstaf worden verstaan een onderneming die adviserende en begeleidende diensten verleent op het gebied van technische projecten. Tot de bedrijfsactiviteiten van een ingenieursbureau behoren niet het (meer dan bijkomstig) leveren, monteren en/of onderhouden van goederen, evenmin als dat het geval is bij de werkzaamheden van werkgevers die anders dan als een ingenieursbureau worden ingedeeld in de sector Zakelijke Dienstverlening II.
13. De activiteiten van belanghebbende kunnen naar het oordeel van het Hof, optredend als voorzieningenrechter en naar de huidige stand van het geding, naar reeds volgt uit haar statutaire doelstelling en uit de door haar zelf in het bezwaarschrift gegeven omschrijving daarvan, niet worden aangemerkt als die van een ingenieursbureau.
14. Daaraan doet niet af dat in de omschrijving van de activiteiten van belanghebbende in het handelsregister naast het “ontwerpen, leveren en onderhouden van apparatuur en materialen voor flexibel gebruik van zwembaden”, ook is opgenomen “Ingenieursbureau en overig technisch ontwerp en advies”.
15. Het Hof twijfelt er niet aan dat de werkzaamheden van belanghebbende – zoals ook vermeldt in het rapport d.d. 1 april 2020 van het Bureau Indelingszaken – ingenieurswerkzaamheden zijn verbonden onder andere ten behoeve van het maken van (constructie)berekeningen, maar dat maakt niet dat het geheel van de werkzaamheden van belanghebbende, naar de hiervoor onder 11 verwoorde maatstaf, moeten worden aangemerkt als die van een ingenieursbureau.
16. Het betoog van belanghebbende wordt derhalve verworpen.
17. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt eveneens verworpen.
18. Belanghebbende mocht er in redelijkheid niet van uitgaan dat een in het verleden toegepaste sectorindeling ook in de toekomst zou gelden. Voor zover belanghebbende zich beroept op een e-mail van 7 juli 2017 (aangehaald onder punt 4.c van het bezwaarschrift) faalt dat beroep. Het betreft hier (slechts) een overzicht van “(voorlopige) controlebevindingen” en haar is – blijkens punt 4.d van dit bezwaarschrift – reeds per e-mail van 13 juli 2017 medegedeeld: “De kwestie is medio juli 2017 aan de Technische Afdeling Loonheffingen voorgelegd, ter beoordeling. Vervolgens is de kwestie overgeheveld naar Bureau Indelingszaken te Amsterdam (…). De mogelijkheid is derhalve aanwezig dat Bureau Indelingszaken tot de conclusie komt dat de [X Groep] in een andere sector thuishoort dan sector 44”. Een en ander komt terug in het tot de stukken behorende controlerapport van 13 november 2017. Belanghebbende diende er dus ook in ieder geval vanaf 13 juli 2017 van uit te gaan dat de indeling in sector 44 zou kunnen worden gewijzigd.
19. Belanghebbende is door de beschikking d.d. 28 september 2020 en/of de daaraan voorafgaande toelichting van 15 september 2020 ook niet ‘overvallen’. Reeds in april 2020 is haar immers een Rapport inzake een indelingsonderzoek toegezonden waarin wordt geconcludeerd dat herindeling van belanghebbende is aangewezen. Het had op de weg van belanghebbende gelegen maatregelen te treffen om te voorzien in de gevolgen van de in dat rapport verdedigde herindelingen daarmee niet te wachten totdat een en ander door middel van een beschikking zou worden geformaliseerd.
20. Het Hof wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
21. Van een kostenveroordeling en/of een veroordeling tot schadevergoeding ziet het Hof geen aanleiding.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 16 november 2020 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kan geen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad en staat ook overigens geen rechtsmiddel open.