ECLI:NL:GHAMS:2020:3199

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
23-001877-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met betrekking tot schadevergoedingsmaatregelen in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 augustus 2020. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen. De benadeelde partij [benadeelde 1] had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade die de benadeelde partij heeft geleden. De vordering tot materiële schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 4.964,91, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot immateriële schadevergoeding is toegewezen tot € 1.500,00. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen tot € 200,00. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001877-20
datum uitspraak: 24 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 20 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-229631-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman en (namens) de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.777,41, en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schadevergoeding
- reiskosten € 31,30;
- smartphone € 62,00;
- tandartskosten € 196,39;
- kosten ambulance (eigen risico) € 385,00;
- kosten psychologische hulp € 290,22;
- studievertraging € 8.812,50;
2. immateriële schadevergoeding € 2.000,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.277,41. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot volledige toewijzing van de materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd deze schade te begroten op € 1.500,00. Zij heeft voorts gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij voor zover het ziet op de materiële schadevergoeding voor de studievertraging gemotiveerd betwist. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat op voorhand geen sprake is van een causaal verband tussen het geweldsincident en de studievertraging en dat onderzocht dient te worden of, en zo ja, in welke mate het geweldsincident invloed heeft gehad op de studievertraging van de benadeelde, omdat andere factoren, zoals zijn leercapaciteiten, intrinsieke motivatie en zijn schoolprestaties uit het verleden, hierop van invloed kunnen zijn geweest. Een dergelijk onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebrengen en de vordering dient derhalve voor wat betreft de studievertraging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts heeft de raadsman zich ten aanzien van de immateriële schadevergoeding op het standpunt gesteld dat toewijzing beperkt dient te blijven tot een bedrag van € 500,00 omdat de benadeelde een kwalijk eigen aandeel heeft gehad in het geweldsincident en daarbij zijn verwondingen beperkt zijn gebleven.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder de brieven van zijn mentor en de brief van de psychotherapeut, een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de door de benadeelde partij gestelde studievertraging voldoende is komen vaststaan. De schade die daarvan het gevolg is komt derhalve voor rekening van de verdachte. Door de verdediging is echter gemotiveerd betwist dat de vertraging in zijn geheel kan worden toegeschreven aan de gevolgen van het geweldsincident. Het hof heeft bij het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat de studievertraging uitsluitend of in overwegende mate het gevolg is geweest van het onder 1 primair bewezenverklaarde en is van oordeel dat ook andere factoren een rol kunnen hebben gespeeld bij de opgelopen studievertraging. Om die reden zal het hof geen aansluiting zoeken bij de ‘Letselschade Richtlijn Studievertraging’. Het hof zal de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van studievertraging schatten op een bedrag van € 4.000,00, zijnde iets minder dan de helft van het ter zake gevorderde bedrag.
Het hof is van oordeel dat het beoordelen van de post studievertraging voor het overige niet eenvoudig van aard is. Nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de benadeelde partij niet geheel in zijn vordering worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 4.964,91 zal
worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Voorop kan worden gesteld dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestaat onder andere uit blauwe plekken en zwellingen in het gezicht. Daarnaast is een van zijn voortanden afgebroken. Verder kan op grond van de bij het voegingsformulier overgelegde stukken worden vastgesteld dat het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij heeft geleid tot een posttraumatische stressstoornis waarvoor hij traumabehandeling in vorm van EMDR heeft moeten volgen.
Het hof acht, met de advocaat-generaal, toekenning van een bedrag van € 1.500,00 redelijk en billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Daarbij is in het bijzonder gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen is toegekend gelet op de jurisprudentie. Het hof ziet anders dan de raadsman geen gronden om rekening te houden met enige mate van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden gematigd. Onder verwijzing naar enkele uitspraken stelt hij zich op het standpunt dat de vordering niet in verhouding staat tot het vergrijp.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt het schadebedrag naar billijkheid vast op € 200,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.464,91 (zesduizend vierhonderdvierenzestig euro en eenennegentig cent)bestaande uit
€ 4.964,91 (vierduizend negenhonderdvierenzestig euro en eenennegentig cent)materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.464,91 (zesduizend vierhonderdvierenzestig euro en eenennegentig centbestaande uit
€ 4.964,91 (vierduizend negenhonderdvierenzestig euro en eenennegentig cent)materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 september 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 november 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Duker en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2020.
mr. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]