ECLI:NL:GHAMS:2020:3197

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
23-003253-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake meermalen tanken zonder te betalen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan diefstal van brandstof door zonder te betalen te tanken bij verschillende tankstations tussen 10 april 2018 en 3 juni 2018. De verdachte heeft telkens een schuldbekentenis ingevuld na het tanken. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van benzine bij meerdere tankstations, waarbij de verdachte de intentie had om de brandstof wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met uitzondering van enkele andere tenlastegelegde feiten waarvoor hij is vrijgesproken. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, wat meegewogen is in de strafmaat. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft deze straffen bevestigd, maar heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij, Automobielbedrijf [tankstation 5], toegewezen tot een bedrag van € 70,01, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was voor andere schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003253-19
datum uitspraak: 25 november 2020
TEGENSPRAAK (bepaaldelijk gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-112724-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 november 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
in of omstreeks 10 april 2018 tot en met 3 juni 2018 in na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland (telkens) een hoeveelheid brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan na te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen:
- bij tankstation [tankstation 1] (ongeveer 61,24 liter) benzine,
- bij tankstation [tankstation 2] (ongeveer 36,17 liter) benzine,
- bij tankstation [tankstation 3] (ongeveer 61 liter) benzine,
- bij tankstation [tankstation 4] (ongeveer 50,79 liter benzine) en/of
- bij tankstation [tankstation 5] (ongeveer 41,95 liter benzine);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2018 te Oostzaan opzettelijk een hoeveelheid benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan na te noemen rechthebbende(n),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, namelijk van:
- tankstation [tankstation 1] (ongeveer 61,24 liter) benzine,
- tankstation [tankstation 2] (ongeveer 36,17 liter) benzine,
- tankstation [tankstation 3] (ongeveer 61 liter) benzine,
- tankstation [tankstation 4] (ongeveer 50,79 liter benzine) en/of
- tankstation [tankstation 5] (ongeveer 41,95 liter benzine);
heeft getankt, onder gehoudenheid die benzine terug te betalen en welke benzine verdachte aldus
en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 april 2018 tot en met 3 juni 2018 in na te noemen plaatsen telkens een hoeveelheid brandstof, toebehorende aan na te noemen rechthebbenden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen:
- bij tankstation [tankstation 1] (ongeveer 61,24 liter) benzine,
- bij tankstation [tankstation 2] (ongeveer 36,17 liter) benzine,
- bij tankstation [tankstation 3] (ongeveer 61 liter) benzine,
- bij tankstation [tankstation 4] (ongeveer 50,79 liter benzine) en
- bij tankstation [tankstation 5] (ongeveer 41,95 liter benzine).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Aangezien de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv:
1. de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd in het verhoor bij de politie van
29 april 2019, inhoudende:
Ik wist van tevoren dat ik de benzine niet kon betalen, maar ik ging bewust tanken, omdat ik met de auto naar mijn werk moest. Ik heb dit met voorbedachte raden gedaan omdat ik van te voren wist dat ik het tanken niet kon betalen maar toch heb ik de auto volgegooid met benzine.
2. een proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1];
3. een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [tankstation 1] van 1 mei 2018 met schuldbekentenis van de verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2];
4. een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens [tankstation 2] van 31 januari 2019 met schuldbekentenis van de verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3];
5. een proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] namens [tankstation 3] van 16 mei 2018 met schuldbekentenis van de verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4];
6. een proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] namens [tankstation 4] van
12 juni 2018 met schuldbekentenis van de verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2];
7. een proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] namens [tankstation 5] van
5 februari 2019 met schuldbekentenis van de verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als de door de politierechter opgelegde straffen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de feiten en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van brandstof door vijfmaal te tanken zonder te betalen. De uitbaters van de benzinestations waar de verdachte de brandstof heeft gestolen, hebben hierdoor financiële schade geleden en overlast door het gedrag van de verdachte ondervonden. De verdachte heeft ten tijde van het plegen van de strafbare feiten slechts oog gehad voor zijn eigen financiële positie. De omstandigheid dat de verdachte wel telkens een schuldbekentenis heeft ingevuld maakt dat niet anders, gelet op zijn hiervoor weergegeven bekennende verklaring. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 november 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten.
Het hof ziet in het licht van het vorenstaande aanleiding straffen op te leggen overeenkomstig de straffen die door de politierechter zijn opgelegd. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk vanwege het stelselmatige karakter waarmee de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vorenstaande feiten. Het hof ziet aanleiding de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, opdat de verdachte ervan weerhouden wordt zich nogmaals schuldig te maken aan dergelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Automobielbedrijf [tankstation 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 125,01. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 70,01. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade - vermeerderd met de wettelijke rente - gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Het restant van de aangevoerde kosten ziet namelijk op een feit dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd. De verdachte is in zoverre dan ook niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Automobielbedrijf [tankstation 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Automobielbedrijf [tankstation 5] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 70,01 (zeventig euro en één cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 42,00 (tweeënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Automobielbedrijf [tankstation 5], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van
€ 70,01 (zeventig euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 november 2020.
=========================================================================
[…]