Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 5 februari 2019, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben zich verzet tegen de vordering van de Coöperatieve Rabobank U.A. uit hoofde van borgtocht. De bank had een regresvordering ingesteld, die door het hof werd toegewezen. De appellanten voerden aan dat er een toezegging was gedaan door de bank dat een eventuele boekwinst bij de verkoop van een bedrijfspand in mindering zou worden gebracht op hun vordering. Het hof oordeelde dat de bank aan deze toezegging had voldaan door de boekwinst van € 62.323,53 af te boeken op haar restantvordering. De appellanten betwistten de onderbouwing van de boekwinst en de kosten die door de bank waren opgevoerd, maar het hof oordeelde dat zij geen gebruik hadden gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren. Het hof concludeerde dat de grieven van de appellanten in het principaal appel falen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor zover de vordering van de bank was toegewezen. Het incidenteel appel van de bank slaagde, waardoor het hof het vonnis van de rechtbank vernietigde voor zover de regresvordering was afgewezen en deze alsnog toewijsde, inclusief de gevorderde rente. De appellanten werden veroordeeld in de proceskosten.