ECLI:NL:GHAMS:2020:2909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
23-003883-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van bijkomende straf in verkeerszaak

Op 3 november 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2018. De zaak betreft een verkeersincident waarbij de verdachte, rijdend in een GVB-lijnbus, een voetganger heeft aangereden die op tragische wijze is overleden. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de bijkomende straf. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet door niet af te remmen of te claxonneren toen hij een voetganger zag oversteken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer bewust is van de gevolgen van zijn handelen en dat hij onder behandeling staat van een psycholoog. Gelet op het tijdsverloop sinds het feit en het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, heeft het hof besloten om af te zien van de ontzegging van de rijbevoegdheid. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003883-18
datum uitspraak: 3 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-086958-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de oplegging van de bijkomende straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, alsmede een eveneens geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, beiden met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet door niet af te remmen en niet te claxonneren toen hij, rijdend in een gelede GVB-lijnbus, het slachtoffer rechts van hem zag oversteken naar een vluchtheuvel. Die vluchtheuvel lag tussen twee voetgangersoversteekplaatsen (VOP ) in en de verdachte heeft ten onrechte de inschatting gemaakt dat het slachtoffer niet (verder) via de (tweede) VOP die zijn, verdachtes, rijbaan kruiste, zou gaan oversteken. De verdachte heeft daarom niet (af)geremd of geclaxonneerd. Toen het slachtoffer toch verder overstak en de VOP op de rijbaan van de verdachte opstapte, is de verdachte met de bus tegen het slachtoffer aangereden, waardoor het slachtoffer onder de bus terecht is gekomen en ter plaatse is overleden. Door de verkeersovertreding van de verdachte is een jonge man op 28-jarige leeftijd op tragische wijze om het leven gekomen. De familie van het slachtoffer is onherstelbaar leed en verdriet aangedaan.
Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de verdachte nog altijd zeer gebukt gaat onder het ongeval en zich de dood van het slachtoffer zeer heeft aangetrokken. De fatale inschattingsfout waarvan sprake is geweest is iets waar de verdachte nog dagelijks aan terugdenkt en de rest van zijn leven met zich zal dragen. De verdachte heeft zich onder behandeling van een psycholoog gesteld.
Het hof betwijfelt niet dat de verdachte zich zeer bewust is van de gevolgen van het fatale ongeval en van de noodzaak voorzichtig te rijden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
7 oktober 2020 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op het tijdverloop sinds het bewezenverklaarde feit zal het hof, anders dan de rechtbank, afzien van het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Evenals de rechtbank realiseert het hof zich terdege dat geen enkele op te leggen straf in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid van
mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 november 2020.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]