ECLI:NL:GHAMS:2020:2907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
23-003572-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf en schadevergoeding in zaak van bedreiging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld voor bedreiging van twee politieambtenaren in functie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen en een taakstraf van 80 uren, maar het hof heeft besloten om de taakstraf niet op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in Duitsland woont en daar werkt.

De advocaat-generaal had een geldboete van 1.250 euro geëist, waarvan 500 euro voorwaardelijk. Het hof heeft deze eis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 1.250 euro, met de mogelijkheid om in termijnen te betalen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot 22 dagen hechtenis, waarbij een deel van de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van 300 euro bevestigd, die de verdachte aan de benadeelde partij moet betalen. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2017 vastgesteld. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de oudste raadsheer niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003572-18
datum uitspraak: 3 november 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-800328-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en de schadevergoedingsmaatregel, voor zover de rechtbank hechtenis heeft verbonden aan de oplegging van deze maatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen met aftrek van voorarrest alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 1.250,00 euro waarvan 500 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Met betaling in termijnen van het onvoorwaardelijke deel van de geldboete heeft de advocaat-generaal ingestemd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht af te zien van het opleggen van een taakstraf, gezien de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen het opleggen van een geldboete zoals gevorderd door de advocaat-generaal en verzoekt het hof daarbij te bepalen dat deze in termijnen mag worden betaald.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een tweetal politieambtenaren in functie. Dergelijk gedrag getuigt van gebrek aan respect voor de betrokken politieambtenaren en het door hen vertegenwoordigde gezag. Dergelijke bedreigingen hebben niet enkel veel impact op de betrokken politieambtenaren maar kunnen ook bijdragen aan afbreuk van het gezag van politieambtenaren in zijn algemeen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft verder acht geslagen op een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2020.
Uit hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht is het hof gebleken dat het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld in een periode dat verdachte zijn leven - kort samengevat- niet op de rit had. De verdachte is er inmiddels in geslaagd zijn leven een positieve wending te geven. Hij is geëmigreerd naar Duitsland en werkt aldaar als uitbater op een binnenvaartschip. Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het uitvoeren van een taakstraf onder deze omstandigheden lastig realiseerbaar is. Het hof zal daarom afzien van het opleggen van een taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende, met de advocaat-generaal en de raadsman een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 440,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 1.250,00,00 (twaalfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (twee en twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 3 (drie) termijnen van 1 maand, elke termijn groot 250,00 euro (tweehonderdvijftig euro).
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 augustus 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2020.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]