ECLI:NL:GHAMS:2020:2906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
23-001270-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en poging tot diefstal van mobiele telefoons in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië in 1989, was aangeklaagd voor twee diefstallen van mobiele telefoons, gepleegd op respectievelijk 27 en 28 mei 2020. De eerste tenlastelegging betrof een poging tot diefstal van een iPhone 8, waarbij de verdachte werd betrapt terwijl hij met de telefoon rommelde en zijn jasje over zijn hand legde om het zicht te belemmeren. De tweede tenlastelegging betrof de diefstal van een Samsung S20. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot andere conclusies kwam over de bewezenverklaring en de strafoplegging. De verdachte werd vrijgesproken van de tweede tenlastelegging, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij schuldig was aan de diefstal van de Samsung S20. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte op 28 mei 2020 wel degelijk als een begin van uitvoering van de poging tot diefstal konden worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor de poging tot diefstal van de iPhone 8. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf dagen gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001270-20
datum uitspraak: 3 november 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-142447-20 en 09-034681-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een telefoon (Iphone 8), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [winkel], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen voornoemde telefoon in zijn handen heeft genomen en/of eenmaal, althans meerdere malen aan de achterkant van de telefoon (aan de beveiligingskabel) heeft gerommeld en/of zijn jasje over zijn linkerhand heeft gelegd om het zicht op de telefoon te belemmeren', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2020 of 28 februari 2020 te Amsterdam een telefoon (Samsung S20), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de raadsman is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 2 ten laste gelegde diefstal van een mobiele telefoon, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de verdachte ook vrij te spreken van de hem onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal van een mobiele telefoon. Daartoe heeft hij, kort weergegeven, aangevoerd dat het rommelen aan een beveiligingskabel nog geen begin van uitvoering is.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 28 mei 2020 bevond de verdachte zich in de [winkel] aan de [adres 2] te Amsterdam. Telecommedewerker [naam 1] heeft verklaard dat hij de verdachte zag rommelen met het alarm van de showmodellen van de telefoons, waarop hij de beveiliging heeft opgeroepen. Kort daarna ging het alarm van de telefoon waar de verdachte op dat moment bij stond af. Beveiliger [naam 2] heeft verklaard dat hij, nadat hij was gealarmeerd door [naam 1], op de verdachte is afgelopen op welk moment ook hij het alarm hoorde afgaan. [naam 2] heeft de verdachte vervolgens aangehouden. Verbalisant [verbalisant] heeft vervolgens geverbaliseerd dat zij op beelden uit de [winkel] onder meer waarneemt dat de verdachte met zijn linkerhand een telefoon pakt, de achterkant bekijkt, zijn jasje over zijn linkerarm legt, met zijn rechterhand naar de achterzijde van de telefoon gaat en daar rommelt. Aan de achterzijde van de telefoon zit een beveiligingsmechanisme waaraan een kabel verbonden is, die vast zit aan de stelling. Het hof is met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman van oordeel dat deze gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf de telefoon weg te nemen, omdat zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dit misdrijf. De verdachte is slechts in de verdere uitvoering van zijn snode plannen gestuit door het ingrijpen van de telecommedewerker en de beveiliger. Het hof verwerpt om deze reden het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 mei 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een telefoon (Iphone 8), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan de [winkel], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen voornoemde telefoon in zijn handen heeft genomen en aan de achterkant van de telefoon aan de beveiligingskabel heeft gerommeld en zijn jasje over zijn linkerhand heeft gelegd om het zicht op de telefoon te belemmeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit in geval van een bewezenverklaring de door de politierechter opgelegde straf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een mobiele telefoon uit de [winkel]. Verdachte toont hiermee geen respect te hebben voor andermans eigendom. Winkeliers ondervinden schade en overlast van (pogingen tot) winkeldiefstal. Zij zien zich genoodzaakt extra beveiligingsmaatregelen te treffen, welke vervolgens worden doorberekend aan de klanten. Als gevolg hiervan lijdt ook het winkelend publiek onder dergelijke vermogensdelicten.
In het nadeel van de verdachte kent het hof gewicht toe aan het feit dat de verdachte blijkens eens hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2020 eerder meermaals onherroepelijk is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
Nu het hof minder bewezen verklaard dan door de advocaat-generaal gevorderd komt het hof tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de vordering toewijst.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2020, parketnummer 09-034681-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. F.A. Hartsuiker en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2020.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]