ECLI:NL:GHAMS:2020:2903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
200.272.428/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing notaris inzake boedelafwikkeling en onafhankelijkheid

In deze zaak heeft klaagster op 15 januari 2020 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 18 december 2019 een klacht van klaagster tegen de notaris ongegrond verklaarde. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt, zoals bedoeld in artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna). De notaris heeft op 6 februari 2019 een verklaring van erfrecht afgegeven en is als betrokken notaris geregistreerd in het boedelregister. Klaagster heeft haar ongenoegen geuit over de gang van zaken bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar moeder, die bij testament haar broer als enige erfgenaam had aangewezen. Het hof heeft de klacht van klaagster beoordeeld en vastgesteld dat de notaris zorgvuldig heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de notaris zijn rol als betrokken notaris correct heeft vervuld en dat klaagster ten onrechte de notaris verwijt dat hij niet onpartijdig en onafhankelijk heeft opgetreden. De klacht van klaagster is ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer is bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.272.428/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/355275 / KL RK 19-87
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 november 2020
inzake
[klaagster],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tegen
[notaris],
notaris te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klaagster heeft op 15 januari 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 18 december 2019 (ECLI:NL:TNORARL:2019:73). Op 3 maart 2020 heeft klaagster haar beroepschrift aangevuld en producties overgelegd. De notaris heeft op 3 april 2020 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.2.
Het hof heeft voorts de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.3.
Klaagster heeft op 6 mei 2020 een schriftelijke reactie ingediend op het proces‑verbaal van de zitting bij de kamer van 15 november 2019.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 3 september 2020. Klaagster, vergezeld van de heer [X] , en de notaris, vergezeld van zijn kantoorgenote mr. [Y] , zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, klaagster aan de hand van een overgelegde pleitnota.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Op 3 februari 2012 heeft de moeder van klaagster (hierna: erflaatster) bij testament over haar nalatenschap beschikt. In dat testament heeft erflaatster de broer van klaagster ( [A] ) aangewezen als enig erfgenaam alsmede executeur van de nalatenschap. Klaagster en haar andere broer ( [B] ) zijn door erflaatster als erfgenamen uitgesloten.
2.2.
Op 30 december 2013 heeft erflaatster een verklaring ondertekend, opgemaakt op briefpapier van het kantoor van de notaris, waarin zij haar afstammelingen met klem verzoekt om geen beroep te doen op hun legitieme portie inzake haar nalatenschap.
2.3.
Op 17 december 2018 is erflaatster overleden.
2.4.
Op 4 januari 2019 heeft klaagster bij gelegenheid van een bezoek aan de notaris op zijn kantoor kennis genomen van het testament van erflaatster.
2.5.
Op 6 februari 2019 heeft de notaris op verzoek van de executeur een verklaring van erfrecht/executele afgegeven.
2.6.
Op 8 februari 2019 is de notaris als betrokken notaris geregistreerd in het boedelregister.
2.7.
Op 25 februari 2019 heeft op het kantoor van de notaris een gesprek plaatsgevonden van de notaris met klaagster en haar twee broers.
2.8.
Op 25 februari 2019 (na het gesprek als bedoeld in 2.7.) heeft klaagster de notaris een e-mail gestuurd waarin zij haar ongenoegen heeft geuit over de gang van zaken bij het gesprek eerder op die dag.
In deze e-mail aan de notaris schrijft klaagster onder meer:

(...)
Ik heb eenongebalanceerd gesprekgevoerd tegen twee partijen.
(…)
Dit alles tezamen met een notaris die mijnietde indruk heeft gegeven van onafhankelijkheid en mediator naar alle partijen, geeft mij een uitermate oncomfortabel gevoel.
(…)
2.9.
Op 26 februari 2019 heeft de notaris met klaagster getelefoneerd. Vervolgens heeft de notaris een e-mail gestuurd aan klaagster en haar beide broers waarin hij te kennen geeft zijn werkzaamheden in deze zaak te beëindigen. Onder verwijzing naar de e-mail van klaagster van 25 februari 2019 heeft de notaris geschreven:

(…) Uit deze mail blijkt onder andere dat mevrouw [klaagster] mijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid in twijfel trekt.
Aangezien een notaris in de uitoefening van zijn/haar taak onpartijdig en onafhankelijk dient te zijn en ik mij in de kritiek van mevrouw [klaagster] niet kan vinden, is er wat mij betreft geen basis meer om mijn werkzaamheden voort te zetten.
Bij dezebeëindigik dan ook mijn werkzaamheden in dit dossier.
2.10.
Op 17 april 2019 laat de executeur aan zijn broer en zus (klaagster) alsmede aan de notaris weten dat notaris [C] uit [plaats] bereid is gevonden de werkzaamheden van de notaris over te nemen.

3.Standpunt van klaagster

Klaagster heeft tegen de omschrijving van haar klacht door de kamer bezwaar gemaakt, met name tegen de onderverdeling in diverse klachtonderdelen. Klaagster is van mening dat de notaris consistent en consequent bij de afwikkeling van de boedel van erflaatster niet heeft gehandeld zoals zij van een fatsoenlijk functionerend notaris had mogen verwachten. Volgens het hof verwijt klaagster de notaris - in de kern - dat hij bij de afwikkeling van de boedel van erflaatster niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt (als bedoeld in artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna)).

4.Beoordeling

4.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster ongegrond verklaard.
4.2.
Aan het hof ligt ter beantwoording de vraag voor of de notaris, voor zover hij betrokken is geweest bij de afwikkeling van de boedel van erflaatster, gehandeld heeft zoals van hem als notaris verwacht mocht worden.
In dat kader is van belang vast te stellen in welke hoedanigheid de notaris bij de afwikkeling van die boedel is opgetreden. De notaris heeft op verzoek van de executeur een verklaring van erfrecht/executele opgesteld en afgegeven. Door het afgeven van deze verklaring is de notaris in de zin van artikel 4:186 lid 2 Burgerlijk Wetboek “betrokken” geraakt bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Gesteld noch gebleken is dat de notaris zich nog op enige andere wijze met de afwikkeling van de nalatenschap heeft bezig gehouden, zodat hem in deze dan ook geen andere kwalificatie toekomt dan “betrokken” notaris. Terecht heeft de notaris zich in het boedelregister dan ook als zodanig ingeschreven.
4.3.
Klaagster heeft haar klacht met een aantal feitelijke gedragingen van de notaris onderbouwd. Volgens klaagster heeft de kamer verzuimd deze feiten in samenhang te beoordelen, waardoor de kamer niet de totale handelwijze van de notaris aan een toetsing heeft onderworpen. De notaris weerspreekt de klacht gemotiveerd in zijn verweerschrift.
4.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster - voor zover hij daarbij betrokken is geweest - zorgvuldig gehandeld.
Zo heeft hij:
(i) tijdig het opgevraagde testament aan klaagster overhandigd;
(ii) zijn werkzaamheden pas beëindigd na eerst telefonisch met klaagster contact te hebben gehad;
(iii) diverse malen aan klaagster aangegeven wat zijn rol in de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster was geweest;
(iv) onverplicht aangeboden - eenmalig - aanwezig te zijn bij een bespreking met de drie kinderen van erflaatster en notaris [C] .
Dat klaagster een en ander anders heeft ervaren doet daaraan niet af en leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Dat de beide broers - vanwege hun beroep van makelaar - bekend waren op het kantoor van de notaris, brengt niet mee dat de notaris enkel daardoor niet (meer) onafhankelijk en/of onpartijdig jegens klaagster is opgetreden. Nu klaagster haar stelling dat de notaris niet onpartijdig en/of onafhankelijk is opgetreden jegens haar niet feitelijk heeft onderbouwd, wordt daaraan voorbijgegaan.
4.6.
Er bestond voor de notaris geenszins de verplichting klaagster (als legitimaris) omtrent de verklaring van erfrecht te informeren, daargelaten nog dat als onweersproken gesteld, vaststaat dat de notaris reeds op 4 januari 2019 - bij de overhandiging van het testament - klaagster erop heeft gewezen dat zij zich als legitimaris/schuldenaar moest wenden tot de executeur voor meer informatie over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
4.7.
Op grond van vorenstaande is het hof met de kamer van oordeel dat klaagster de notaris ten onrechte verwijt dat deze bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster niet is opgetreden zoals een behoorlijk notaris betaamt. De klacht van klaagster is dan ook ongegrond. De bestreden beslissing zal dan ook worden bevestigd.

5.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020 door de rolraadsheer.