In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal en heling van een laptop, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De tenlastelegging omvatte primair de diefstal van een laptop op 30 mei 2015 te Schiphol, en subsidiair de heling van deze laptop in de periode van 30 mei tot 8 juli 2015. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. Het hof concludeerde dat uit het dossier niet kon worden afgeleid dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de laptop van diefstal afkomstig was. De verdachte werd daarom vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had begaan. De verzoeken van de verdediging en het Openbaar Ministerie om getuigen te horen werden afgewezen, omdat het hof zich voldoende ingelicht achtte op basis van het verhandelde ter terechtzitting.