ECLI:NL:GHAMS:2020:2634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-000336-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor taxivervoer zonder vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het aanbieden van taxivervoer zonder de vereiste vergunning op 16 juli 2018. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2020 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk passagiers wilde vervoeren en dat er onduidelijkheden waren over zijn intenties.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op het Damrak in Amsterdam met een taxilicht aan stond en dat passagiers bij hem in de auto stapten. Dit werd door het hof aangemerkt als een uitnodiging voor taxivervoer. Het hof oordeelde dat de verdachte taxivervoer heeft aangeboden zonder geldige vergunning, zoals vereist door de Wet Personenvervoer 2000. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg, maar legde dezelfde straf op als de economische politierechter, namelijk een geldboete van € 360,00 en 7 dagen hechtenis, zonder mogelijkheid tot betaling in termijnen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, waarbij het hof ook rekening hield met het feit dat de verdachte niet langer werkzaam was als chauffeur.

De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Taxiverordening Amsterdam 2012. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking vernietigd en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf, waarbij het hof de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000336-20
datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-092176-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op 16 juli 2018 omstreeks 04.48 uur in de gemeente Amsterdam, als bestuurder van een taxivoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Damrak, zijnde een weg of gedeelte daarvan zonder geldige door het college afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 82b van de Wet Personenvervoer 2000, taxivervoer heeft aangeboden of verricht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het dossier geeft er geen blijk van dat de verdachte de passagiers daadwerkelijk wilde vervoeren. Evenmin is duidelijk waaruit zou blijken dat de verdachte aanstalten maakte om weg te rijden. Daarbij is niet gebleken van een betalingsafspraak.. Er zijn te veel onduidelijkheden, waardoor vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit hetgeen de verbalisant heeft gerelateerd maakt het hof het volgende op. De verdachte stond met zijn auto stil op het Damrak te Amsterdam terwijl hij een taxilicht voerde. Temeer nu dit in de nacht van zondag op maandag op het Damrak gebeurde, kan dit worden aangemerkt als een uitnodiging voor personen die in de binnenstad op zoek zijn naar taxivervoer om bij de verdachte in te stappen en zich te laten vervoeren naar de desgewenste bestemming. De passagiers die in de auto van de verdachte zaten waren op zoek naar een taxi en zij hebben hun bestemming aan de verdachte kenbaar gemaakt. Niet is gebleken dat de verdachte op het moment dat de passagiers bij hem instapten heeft geprotesteerd en/of dat hij hun bijvoorbeeld heeft verzocht om de auto te verlaten.
Uit het voorgaande is genoegzaam vast komen te staan dat de verdachte taxivervoer heeft aangeboden en dat het ten laste gelegde feit bewezen is. Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd maakt dat niet anders.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, indien het hof het proces-verbaal van overtreding wel voldoende zou achten om tot een veroordeling te kunnen komen, de verbalisant als getuige te horen. De raadsman acht het in dat geval noodzakelijk dat de verbalisant opheldering verschaft omtrent de vraag waaruit afgeleid kon worden dat de verdachte aanstalten maakte om weg te rijden.
Met de raadsman is het hof van mening dat de verbalisant gebrekkig heeft geverbaliseerd waaruit het aanstalten maken zou zijn gebleken. Om die reden is deze waarneming dan wel conclusie van de verbalisant niet geschikt om voor enig bewijs te gebruiken. Een beslissing op het voorwaardelijk verzoek kan daarom achterwege blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2018 omstreeks 04.48 uur in de gemeente Amsterdam, als bestuurder van een taxivoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Damrak, zonder geldige door het college afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 82b van de Wet Personenvervoer 2000, taxivervoer heeft aangeboden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens art. 2.3 lid 1 van de Taxiverordening Amsterdam 2012.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 360, subsidiair 7 dagen hechtenis, te voldoen in 7 termijnen van 50,00 euro per maand en 1 termijn van 10,00 euro per maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete, omdat de verdachte over een chauffeurskaart beschikte en zodoende wel gekwalificeerd was om mensen te vervoeren. Voorts is de verdachte niet langer werkzaam als chauffeur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft taxivervoer aangeboden zonder een daartoe strekkende vergunning. Door aldus te handelen heeft de verdachte het overheidsbeleid ten aanzien van de regulering van taxivervoer gefrustreerd. Tevens heeft hij hiermee mogelijke andere taxichauffeurs, die zich wel aan het geldende beleid hebben gehouden, benadeeld. Eén en ander rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een aanzienlijk hogere geldboete dan door de politierechter is opgelegd en doorgaans door het hof in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. [1] Het hof zal daar echter vanaf zien, nu de verdachte niet langer werkzaam is als chauffeur en zal derhalve dezelfde straf opleggen als door de politierechter is gedaan, zij het met uitzondering van de bepaling dat deze in termijnen kan worden voldaan. Nu sinds het vonnis van de rechtbank geruime tijd verstreken is, heeft de verdachte kunnen sparen en is betaling in termijnen niet nodig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2.3 van de Taxiverordening Amsterdam 2012.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 26 juli 2018 onder CJIB nummer 2132 5420 0332 9305.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 360,00 (driehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2020.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam 16 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1309.