In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het aanbieden van taxivervoer zonder de vereiste vergunning op 16 juli 2018. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2020 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk passagiers wilde vervoeren en dat er onduidelijkheden waren over zijn intenties.
Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op het Damrak in Amsterdam met een taxilicht aan stond en dat passagiers bij hem in de auto stapten. Dit werd door het hof aangemerkt als een uitnodiging voor taxivervoer. Het hof oordeelde dat de verdachte taxivervoer heeft aangeboden zonder geldige vergunning, zoals vereist door de Wet Personenvervoer 2000. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg, maar legde dezelfde straf op als de economische politierechter, namelijk een geldboete van € 360,00 en 7 dagen hechtenis, zonder mogelijkheid tot betaling in termijnen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, waarbij het hof ook rekening hield met het feit dat de verdachte niet langer werkzaam was als chauffeur.
De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Taxiverordening Amsterdam 2012. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking vernietigd en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf, waarbij het hof de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.