ECLI:NL:GHAMS:2020:2507

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-001297-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak inbraak na onvoldoende bewijs van herkenning op camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2019. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder vrijgesproken van inbraak in een restaurant. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.

Het hof heeft het verzoek van de raadsman tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen, omdat het belang bij aanhouding was komen te vervallen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet overtuigend genoeg was om tot een bewezenverklaring te komen. Er waren geen andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak konden aantonen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het handelen dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de griffiers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001297-19
datum uitspraak: 18 september 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-260983-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad,
[adres 2]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Verzoek tot aanhouding

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak aan te houden nu gebleken is dat de verdachte zich aan de hem opgelegde ISD-maatregel heeft onttrokken.
De raadsman heeft sindsdien geen contact meer met de verdachte gehad en acht het van belang de ontstane situatie met de verdachte te bespreken. Indien het hof in de onderhavige strafzaak tot een veroordeling zou komen, kan de onttrekking immers van invloed zijn bij de beslissing omtrent de strafmaat, aldus de raadsman.
Aan de raadsman is ter terechtzitting medegedeeld dat het hof bij arrest op dit verzoek zal beslissen.
Het hof overweegt omtrent dit verzoek als volgt. Gelet op het beraad in raadkamer en de na te nemen beslissingen, is het door de raadsman gestelde belang bij aanhouding van de zaak komen te vervallen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 19 september 2018 en/of 20 september 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het bedrijf/restaurant [restaurant] heeft weggenomen een computer en/of vijf euro, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] en/of restaurant [restaurant], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

Op 19 of 20 september 2018 is ingebroken in restaurant [restaurant]. Er zijn enkele ‘stills’ van camerabeelden beschikbaar waarop een gedeelte van het gezicht van de vermoedelijke dader zichtbaar is. Blijkens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [1] heeft een verbalisant de persoon op deze beelden herkend als de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is op grond van deze enkele herkenning niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat de persoon op de afbeelding de verdachte is. Andere bewijsmiddelen die op de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde kunnen duiden, ontbreken.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 950,87. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 785,84. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak af.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N. van der Wijngaart en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin en mr. P.M. Huizenga, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2020.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018190875 van 12 oktober 2018