ECLI:NL:GHAMS:2020:2504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
15-116526-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende wederspannigheid en mishandeling van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 14 december 2018 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in Somalië in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof oordeelde dat de politierechter de verdachte terecht had vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan wederspannigheid tegen politieambtenaren tijdens de rechtmatige uitoefening van hun bediening op 16 juni 2018 in Hoorn. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen de aanhouding door de politie, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij een van de agenten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 200,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, een politieagent die letsel had opgelopen tijdens de confrontatie. Het hof overwoog dat het gebruik van geweld tegen politieambtenaren een ernstig feit is dat niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aantast, maar ook het werk van de politie bemoeilijkt. De verdachte had eerder strafrechtelijke veroordelingen en het hof achtte de opgelegde straf passend en geboden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004482-18
datum uitspraak: 18 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 december 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-116526-18 en 15-016416-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
2.
primair
hij op of omstreeks 16 juni te Hoorn, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), te weten (onder meer) tegen [benadeelde], en/of [slachtoffer], beiden hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten belast met horecatoezicht door
- ( met kracht) zijn armen in de richting van die [benadeelde] te bewegen en/of
- te schoppen/trappen tegen de benen van die [benadeelde] en/of
- ( met kracht) zijn bovenlichaam achterover te houden en/of (daarbij) met zijn voet tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde] te schoppen en/of
- zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan waar die verbalisanten hem wilden brengen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond in het gezicht (bij het oor) en/of een wond in de wang bij die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 juni 2018 te Hoorn, een ambtenaar, [benadeelde], hoofdagent van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde] tegen zijn benen te schoppen/trappen en/of tegen het hoofd/gezicht te schoppen/trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer

Het hof is van oordeel dat de politieambtenaren werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdachte overtrad immers artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Hoorn door zich niet te houden aan de verplichting zich te verwijderen (lid 2) en/of door de orde te verstoren (lid 1). Op die gronden kon hij door de politieambtenaren worden aangehouden. Het verweer dat de rechtmatigheid van de uitgeoefende bediening weerspreekt omdat het eerder aan de verdachte gegeven bevel zich te verwijderen niet op een wet in formele zin, maar op de APV was gestoeld, verwerpt het hof daarom.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juni 2018 te Hoorn, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, onder meer tegen
[benadeelde], en [slachtoffer], beiden hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten belast met horecatoezicht, door
- met kracht zijn armen in de richting van die [benadeelde] te bewegen en
- te schoppen tegen de benen van die [benadeelde] en
- zijn bovenlichaam achterover te houden en daarbij met zijn voet tegen het hoofd van die [benadeelde] te schoppen,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden een schaafwond bij het oor en een wond in de wang bij die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding, ten gevolge waarvan aangever letsel heeft opgelopen. Het gebruik van geweld tegen een agent is een ernstig feit, niet alleen omdat dit het slachtoffer in zijn lichamelijke integriteit aantast, maar omdat het bovendien het werk van de politie bemoeilijkt. Daarnaast getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2020 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf zoals door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden. Anders dan de politierechter heeft aangenomen doet geen van de in artikel 22b Wetboek van Strafrecht bedoelde omstandigheden zich voor.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 330,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2018 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 20 uur.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht evenals de politierechter termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juni 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 16 juni 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2018, parketnummer 15-016416-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van
20 uur.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N. van der Wijngaart en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin en mr. P.M. Huizenga, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2020.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit arrest te ondertekenen.