ECLI:NL:GHAMS:2020:2491

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-004421-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met betrekking tot vals geld in voorraad hebben

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 2 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor het in voorraad hebben van vals geld. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde werkstraf, die werd vernietigd. De verdachte had drie valse briefjes van € 50,- in zijn broekzak aangetroffen tijdens zijn aanhouding voor een andere zaak. Het hof overwoog dat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij niet op de hoogte was van de valsheid van het geld, gezien zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De raadsvrouw had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, evenals de zorgen van de betrokken instanties over zijn situatie. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004421-19
datum uitspraak: 28 mei 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-007681-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde werkstraf, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat de bewijsoverweging van de kinderrechter, zoals opgenomen in de aantekening van het mondeling vonnis, wordt vervangen door de volgende bewijsoverweging met verwijzing naar aanvullende bewijsmiddelen.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist dat het bij hem aangetroffen geld vals was en evenmin dat de verdachte het oogmerk had om het valse geld als echt en onvervalst uit te geven.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt verweten dat hij vals geld in voorraad heeft gehad met het oogmerk dat valse geld als echt en onvervalst uit te geven. Voor een bewezenverklaring is, behalve het genoemde oogmerk, vereist dat de verdachte bij de ontvangst van het geld bekend moet zijn geweest met de valsheid.
De verdachte is voor een ander feit aangehouden, namelijk ter zake van een poging tot diefstal met geweld in vereniging. Het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek richtte zich op overvallen op pakketbezorgers. In verband daarmee is op 10 januari 2019 de woning [adres 2] te Amsterdam onder observatie genomen, omdat dat adres was opgegeven als bezorgadres van het bestelde pakket. [1] De verdachte woonde op [adres 1] te Amsterdam. Het observatieteam van de politie ziet die dag twee jongens meerdere malen uit het raam van – naar later blijkt – de woning op nummer [adres 1] naar buiten kijken. Eén van die jongens had kort zwart haar, droeg donkerkleurige bovenkleding met lichte mouwen en schouders en een wit logo op de borst. De andere jongen had een donkere huidskleur, droeg donkere kleding en had kort donker haar. Beide jongens leken veelvuldig naar bestelbusjes te kijken als deze de straat in kwamen rijden. [2] Vervolgens reed een verbalisant, zich voordoend als pakketbezorger, met een bestelbusje de straat in. Hij parkeerde het bestelbusje en belde aan. Tegelijkertijd werd de portiekdeur open gedaan door, naar later bleek, de medeverdachte die een zwart trainingspak droeg en een donkere huidskleur had. De medeverdachte vroeg of er nog betaald moest worden. Nadat de pakketbezorger antwoordde dat er nog een geldbedrag betaald moest worden, riep de medeverdachte in de portiek naar boven: ‘Breng die doekoe’. De medeverdachte liep terug naar de pakketbezorger, pakte het pakket met kracht uit zijn handen, draaide direct van hem af en probeerde het portiek in te lopen, waarna hij werd aangehouden. [3] De verbalisanten zijn vervolgens via de portiektrap naar boven gegaan en hebben in de portiek van de tweede etage de verdachte aangehouden. [4] De verdachte droeg een donkerblauw trainingspak met witte strepen op de mouwen en schouders en een wit logo op de borst. Bij de daarop gevolgde insluitingsfouillering zijn in de linker broekzak van de trainingsbroek van de verdachte drie valse briefjes van € 50,- aangetroffen. [5] Dat is een relatief groot bedrag voor iemand die geen inkomen heeft en, zoals de verdachte heeft verklaard, geld aan zijn moeder vraagt als hij dat nodig heeft. Zo’n bedrag zal de verdachte volgens zijn eigen verklaring niet van zijn moeder hebben gekregen.
De verdachte heeft, ter terechtzitting in eerste aanleg, verklaard dat hij niets wist van de bankbiljetten in zijn broek, het geld al jaren in zijn broek kan hebben gezeten en hij niet weet hoe hij aan dat geld is gekomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat hij het geld niet in zijn broekzak heeft gestopt. Deze verklaringen van de verdachte acht het hof, mede in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden, ongeloofwaardig.
Deze conclusie betekent dat de verdachte, op wat voor een wijze dan ook, een voor hem groot geldbedrag in ontvangst heeft genomen. Dat de verdachte toen niet heeft geweten dat het om vals geld ging acht het hof, in het licht van de vastgestelde ontbrekende echtheidskenmerken en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het tot tweemaal toe in voorraad hebben van vals geld, niet aannemelijk.
Verder geldt dat in het algemeen een ander gebruik van valse bankbiljetten dan deze als echt en onvervalst uit te geven, zich moeilijk laat denken. Dat geldt zeker in het geval dat iemand het geld op zak heeft gehad. In deze zaak geldt bovendien dat de medeverdachte tegen de verdachte heeft geroepen: ‘Breng die doekoe’, onder de omstandigheden zoals hierboven uiteengezet. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘doekoe’ straattaal is voor geld, terwijl bij de verdachte geen ander geld, dan het valse geld, is aangetroffen en hij kennelijk vanuit de woning op weg was naar de medeverdachte. Voor de volledigheid merkt het hof op dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van de poging tot diefstal met geweld, maar dat doet aan de hier omschreven bevindingen niet af. De verdachte heeft tenslotte niet verklaard wat zijn bedoeling was met het door hem meegenomen geld. Alle omstandigheden tezamen leveren voldoende bewijs op dat de verdachte het oogmerk had, anders gezegd: het zijn bedoeling was, het geld als echt en onvervalst uit te geven.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat het feit, zoals ten laste gelegd, bewezen kan worden. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken en een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – verzocht in ieder geval geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft in verband met de op te leggen (voorwaardelijke) vrijheidsstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten van 50 euro. Het in omloop brengen van vals geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer grote schade toe en dupeert in het bijzonder de latere onwetende bonafide ontvanger in ernstige mate. Tevens ondervindt het handelsverkeer door het in omloop brengen van valse bankbiljetten hinder en schade.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor het tot tweemaal in voorraad hebben van vals geld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De vertegenwoordigster van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en de zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) hebben ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij zich zorgen maken over verschillende factoren in het leven van de verdachte. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, nu de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde werkstraffen uiterst moeizaam is verlopen gezien de houding en de inzet van de verdachte.
Met de advocaat-generaal en overeenkomstig het advies van de Raad acht het hof, gelet op de ernst van het feit en in het licht van de genoemde recidive, een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 209 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde werkstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Duker en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2020.
mr. M.J.A. Duker en mr. J. Piena zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019001895 van 10 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 3-4.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019001895 van 10 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina’s 5-9.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant, bekend onder codenummer [nummer 1], doorgenummerde pagina 10.
4.Een proces-verbaal van aanhouding van 10 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten die bekend zijn onder codenummers [nummer 2] en [nummer 3], doorgenummerde pagina’s 32-33.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2019 met nummer 2019001895, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 11-13.