ECLI:NL:GHAMS:2020:2454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
23-003544-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging tot doodslag en zware mishandeling met voorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verdachte die op 13 april 2019 in Heiloo een poging tot doodslag en zware mishandeling heeft gepleegd. Het hof oordeelt dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat er voldoende mogelijkheden zijn voor resocialisatie binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte heeft ernstige feiten gepleegd, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, dat resulteerde in een hersenschudding en een gebroken vinger. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar legt wel een voorwaardelijke PIJ-maatregel op. Dit houdt in dat de verdachte onder bepaalde voorwaarden in een zorginstelling moet blijven en behandeld moet worden voor haar psychische problemen. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de positieve ontwikkeling van de verdachte in de behandeling in overweging genomen. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar, wat betekent dat de verdachte zich onmiddellijk aan deze voorwaarden moet houden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003544-19
datum uitspraak: 10 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-089560-19 tegen
[verdachte],
geboren te Purmerend op [geboortedatum 1] ,
Thans gedetineerd in GGZE De Catamaran te Eindhoven.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2019, 25 augustus 2020, 27 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
zij op 13 april 2019 te Heiloo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, een of meerma(a)l(en) met een mes en/of een (huishoud)schaar en/of snoeischaar, althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), heeft gestoken en/of gesneden in en/of tegen de hals en/of op het hoofd en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
zij op 13 april 2019 te Heiloo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes en/of een (huishoud)schaar en/of snoeischaar, althans een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), die [slachtoffer] in en/of tegen de hals en/of op het hoofd en/of in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
zij op 13 april 2019 te Heiloo, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
- een hersenschudding met insult en/of
- een gebroken linker middelvinger en/of
- ( meerdere) bloeduitstortingen, zwellingen en verwondingen aan het hoofd, het gezicht, de hals/nek, de romp, armen en/of het lichaam,
door:
voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meermalen (met kracht)
- met een of meerdere scherp(e) voorwerpen(en) in de hand en/of met vuisten te slaan en/of te stompen op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of op/tegen haar lichaam en/of
- door haar te trappen tegen het lichaam (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- door op haar te gaan zitten en/of
- door op haar hand(en) te gaan staan/te stampen en/of
- door haar te bijten in de hand en/of het lichaam;
2. subsidiair
zij op 13 april 2019 te Heiloo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met dat opzet meermalen (met kracht):
- met een of meerdere scherp(e) voorwerpen(en) in de hand en/of met vuisten heeft geslagen en/of gestompt op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of op/tegen haar lichaam en/of
- heeft getrapt tegen het lichaam (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- op haar is gaan zitten en/of
- op haar hand(en) is gaan staan/stampen en/of;
- haar heeft gebeten in de hand en/of het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
zij op 13 april 2019 te Heiloo, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het (meermalen) (met kracht);
- met een of meerdere scherp(e) voorwerp(en) in de hand en/of met vuisten slaan en/of stompen op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of op/tegen haar lichaam en/of
- trappen tegen het lichaam (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- op haar te gaan zitten en/of
- op haar hand(en) gaan staan/stampen en/of
- bijten in de hand en/of het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, tot een andere kwalificatie en tot een andere beslissing over straf en/of maatregel komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling, nu het letsel zoals door de aangeefster bekomen geen zwaar lichamelijk letsel betreft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het letsel dat op grond van de stukken in het dossier bewezen kan worden volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kan worden, nu nader bewijs ontbreekt ten aanzien van de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op de spoedeisende hulp wordt bij de aangeefster een hersenschudding met een mogelijk symptomatisch partieel insult/vroeg posttraumatisch insult vastgesteld. Op de CT-scan is bloed op de bindweefselplaat tussen de kleine en grote hersenen te zien. De vinger van haar linkerhand blijkt gebroken en de aangeefster vertoont halfzijdige blindheid. Beslist wordt dat de aangeefster moet worden opgenomen en zij krijgt bloedverdunners en een anti-epilepticum toegediend.
Uit het aanvullend onderzoek zoals door de neuroloog verricht, blijkt dat de aangeefster een hersenbloeding en een spoor van een tweede hersenbloeding heeft en op de hersenen een kneuzingshaard te zien is. Vanwege dit hersenletsel en het insult wordt zij opgenomen op de afdeling Neurologie. Het middelste kootje van de middelvinger aan de linkerhand van de aangeefster is gebroken. De breuk loopt deels door tot in het gewricht. Ook heeft de aangeefster antibiotica gekregen voor de bijtwonden. De aangeefster is na vijf dagen ontslagen uit het ziekenhuis en opgenomen in een revalidatiecentrum, omdat het niet veilig werd bevonden - wat betreft het zelfstandig mobiliseren - dat zij zelfstandig thuis zou herstellen.
Op basis van de medische gegevens concludeert de forensisch arts dat sprake is geweest van een zeer ernstige hersenschudding, met zelfs een bloeding rond de hersenen en een insult dat zeer waarschijnlijk het gevolg is geweest van de hersenschudding.
De forensisch arts relateert in een aanvullende letselrapportage wat betreft het letsel verder nog het volgende. Er worden blauwpaarse verkleuringen van de huid en zwellingen in met name het aangezicht, op de rechterschouder en op de handen gezien. Dit letsel past bij het slaan met de vuist of vallen op de grond. Op de borst worden ook enkele bloeduitstortingen gezien. Ook ziet de forensisch arts diverse lijnvormige huidletsels met verschillende lengtes en korstvorming met name in het aangezicht en de hals. Dit letsel past bij contact met een scherp voorwerp, zoals een schaar of een mes. Aan het hoofd en de hals ziet de arts een aantal lijnvormige huidletsels met korstvorming, waarbij soms op een wat breder gebied korstvorming zichtbaar is. In de hals wordt ook een dieper huidletsel gezien, dat is behandeld met een hechtpleister. Met name aan de linkerzijde van het hoofd worden bloeduitstortingen gezien, met ook zwellingen van weke delen. Daarnaast constateert de arts dat op beide handen blauwpaarse verkleuringen zichtbaar zijn met zwelling van weke delen en dat aan de handrug van de linkerhand een huidbeschadiging zichtbaar is die zou kunnen passen bij een bijtwond.
Op 14 augustus 2019 neemt verbalisant [verbalisant] contact op het met de aangeefster. Zij verklaart dat de gebroken linkerhand niet meer zal herstellen. De breuken in de middelvinger zijn complex en de vinger kan zij niet meer buigen. Bovendien is de hand nog gezwollen en voelt deze pijnlijk aan als zij hem probeert te gebruiken.
Het letsel van de aangeefster zoals beschreven valt niet onder de gevallen genoemd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Het staat de rechter echter vrij ook gevallen buiten dit artikel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken, als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Invulling hiervan hangt af van een aantal factoren, namelijk de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij een veelvoud van verwondingen kan de totaliteit van de verwondingen in de beoordeling worden betrokken.
Het hof overweegt als volgt. Het letsel zoals door de aangeefster bekomen, is naar het oordeel van het hof in gewoon taalgebruik als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Niet alleen heeft zij meerdere bloeduitstortingen op haar hoofd, in haar gezicht en op haar lichaam alsmede diverse lijnvormige huidletsels in het aangezicht en de hals, ook zijn een bloeding, een spoor van een bloeding en een kneuzing in haar hersenen vastgesteld. De forensisch arts heeft op basis van deze letselsporen benadrukt dat sprake was van een
zeer ernstigehersenschudding. Het hof acht voorts, op basis van de verklaringen van de artsen, aannemelijk dat de aangeefster ten gevolge van dit hersenletsel een insult heeft gehad. De aangeefster is voorts een aantal dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis, waar zij onder toezicht van een neuroloog is gesteld en haar medicatie is toegediend. Vervolgens heeft zij in een zorgcentrum verbleven, omdat de artsen van oordeel waren dat zij zich thuis niet zelfstandig zou kunnen redden. Daarnaast was de middelvinger van haar linkerhand op een complexe manier gebroken, waardoor deze ruim een maand in het gips heeft gezeten. Op grond van de stukken in het dossier stelt het hof vast dat vier maanden na de ten laste gelegde feiten nog geen zicht op volledig herstel was. Dat de aangeefster mogelijk nog volledig zal herstellen van het beschreven letsel, doet in het oordeel van het hof gelet op het voorgaande niet af aan de ernst van het letsel.
Gelet op de aard en ernst van het letsel, de aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen en de totaliteit van het letsel dat de aangeefster heeft opgelopen alsmede in aanmerking genomen dat de aangeefster door haar gevorderde leeftijd extra kwetsbaar is en daardoor ook meer last ondervindt van het letsel als zodanig, is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
zij op 13 april 2019 te Heiloo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een huishoudschaar [slachtoffer] in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
zij op 13 april 2019 te Heiloo aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
- een hersenschudding met insult en
- een gebroken linker middelvinger en
- meerdere bloeduitstortingen, zwellingen en verwondingen aan het hoofd, het gezicht, de hals, de armen en het lichaam,
door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meermalen (met kracht)
- met een scherp voorwerp in de hand en met vuisten te slaan tegen het hoofd, tegen het gezicht en tegen haar lichaam en
- door haar te trappen tegen het lichaam terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en
- door op haar te gaan zitten en
- door op haar hand te stampen en
- door haar te bijten in het lichaam.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Diagnostische overwegingen
In het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 11 maart 2020 komt kinder- en jeugdpsychiater en psychiater voor volwassenen [psychiater] tot de volgende differentiaal diagnostische overwegingen. Zij stelt bij de verdachte een borderline persoonlijkheidsstoornis vast. Tevens ziet zij enige aanwijzingen voor een lichte autismespectrumstoornis. Daarbij merkt de psychiater op dat het moeilijk te onderscheiden is wat van het gedrag van de verdachte in haar jeugd te kwalificeren is als behorende bij de autismespectrumstoornis en wat te kwalificeren is als voorloper van de borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij concludeert dat thans borderline persoonlijkheidsstoornis de hoofddiagnose is. Zij baseert deze diagnose op gegevens omtrent gedragingen van de verdachte vanaf haar basisschool leeftijd. Zo had de verdachte vanaf haar kindertijd last van verlatingsangsten, stemmingswisselingen, had zij een sterke fantasiewereld, raakte zij snel verveeld en toonde zij spanningzoekend en provocerend gedrag en kon zij oninvoelbaar en onvoorspelbaar boos worden. Voorspelbaarheid en structuur werkten in die gevallen mitigerend. Op basis van gegevens van de school en de instellingen concludeert de psychiater voorts dat de verdachte in - en gedurende de periode van - het voortgezet onderwijs moeilijk te peilen, onvoorspelbaar, impulsief en meermaals fysiek en verbaal agressief was en dat dit ook lange tijd het geval is geweest in De Hartelborgt en De Catamaran.
De psychiater stelt tevens een stoornis in alcoholgebruik vast, die ten tijde van het opmaken van het rapport in vroege remissie is in de gereguleerde omgeving van De Catamaran. Een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of een andere psychotische stoornis in ontwikkeling kan niet met zekerheid als co-morbiditeit bij de borderline persoonlijkheidsstoornis en de lichte autismespectrumstoornis worden uitgesloten.
Ter terechtzitting in hoger beroep licht de deskundige toe dat de functionele stoornissen die de verdachte vertoont bij meerdere classificaties kunnen passen. Zij voegt daaraan toe dat zij in het gedrag van de verdachte sterke aanwijzingen ziet voor de borderline persoonlijkheidsstoornis. In de ervaring van de psychiater ziet de interpersoonlijke dynamiek bij iemand met een zuivere autismespectrumstoornis er anders uit dan bij de verdachte.
In het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 16 maart 2020 komt GZ-psycholoog [psycholoog] tot de volgende differentiaal diagnostische overwegingen. Bij de verdachte is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis met heftige interpersoonlijke dynamiek. Tevens is sprake van een lichte autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Hij stelt dat onderliggend mogelijk nog sprake is van een meer structurele psychiatrische ontwikkeling die als een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychische stoornis kan worden geclassificeerd.
De borderline persoonlijkheidsstoornis staat bij de verdachte op de voorgrond. Deze kenmerkt zich door een instabiel gevoelsleven met sterke schommelingen in emoties. De psycholoog benadrukt dat sprake is van complexe en co-morbide problematiek bij een jonge vrouw die nog in ontwikkeling is. Tot slot stelt de psycholoog vast dat onvoldoende aanwijzingen worden gezien om een posttraumatische stressstoornis te diagnosticeren. Daarbij merkt de psycholoog op dat de problemen in de ontwikkeling al lang voor de gerapporteerde verkrachting hebben plaats gevonden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige benadrukt dat de verdachte een jongvolwassene is met complexe psychiatrische problematiek die onder druk decompenseert. Voor de invulling van de behandeling acht de psycholoog niet doorslaggevend welke diagnose als hoofddiagnose wordt gesteld, nu daarbij zowel aandacht dient te zijn voor zowel de ASS-problematiek en de borderline stoornis. De problematiek van de verdachte dient aangepakt te worden vanuit de verstoorde functiegebieden.
Ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg heeft kinder- en jeugdpsychiater [Jeugdpsychiater] de verdachte onderzocht. In het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 25 juni 2019 komt zij tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een ongedifferentieerde psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Ook ziet zij bij de verdachte aanwijzingen voor een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken. Ter terechtzitting in hoger beroep vult de deskundige aan dat zij thans een ontwikkeling van een borderline persoonlijkheidsstoornis ziet. Gelet op het feit dat de psychiater de verdachte niet zelf heeft onderzocht sinds het door haar verrichte onderzoek in 2019, houdt zij bij deze aangepaste diagnose een slag om de arm.
GZ-psycholoog [Psycholoog 1] , die eveneens in eerste aanleg heeft geadviseerd, stelt in haar psychologisch onderzoek Pro Justitia van 26 juni 2019 tevens een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis vast. Bovendien is volgens haar sprake van een uitgestelde classificatie van posttraumatisch stresssyndroom en verslavingsproblematiek.
Volgens klinisch psycholoog [Psycholoog 2] voldoet de verdachte aan de diagnostische criteria voor een autismespectrumstoornis. Deze autismespectrumstoornis was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast was toen sprake van een posttraumatische stressstoornis, alcoholmisbruik en een kortdurende psychotische stoornis.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij gesteld dat sprake is van een overlap in de diagnostische criteria voor borderline persoonlijkheidsstoornis en autismespectrumstoornis, maar dat zij in het gedrag van de verdachte meer aanwijzingen ziet voor de diagnose autismespectrumstoornis.
Het hof onderschrijft de conclusies van de NIFP-deskundigen [psychiater] en [psycholoog] en sluit zich daarbij aan.
Sinds begin februari 2020 verblijft de verdachte in de afdeling Het Galjoen van De Catamaran, die haar een relatief gestructureerde setting verschaft. Daar staat zij onder behandeling van psychiater [Psychiater] . Dat [Psychiater] en de door de verdediging meegebrachte deskundige klinisch psycholoog [Psycholoog 2] de kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis thans niet herkennen, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de door het hof onderschreven diagnose zoals door de vier deskundigen van het NIFP, in onderlinge samenhang, uitgebreid onderbouwd en ter terechtzitting toegelicht. Daarvoor is van belang dat zowel psychiater [psychiater] als psycholoog [psycholoog] ter terechtzitting in hoger beroep hebben toegelicht dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat de symptomen van borderline persoonlijkheidsstoornis verbleken tijdens behandeling in een gestructureerde setting. Daarbij merkt het hof voorts op dat het uit de rapportages van beide deskundigen en uit hetgeen zij hebben verklaard ter terechtzitting in hoger beroep afleidt dat zij evenals [Psycholoog 2] en [Psychiater] kenmerken van een autismespectrumstoornis zien en een eerdere PTSS niet uitsluiten, maar ondertussen concluderen dat gedurende hun onderzoek met name borderline-problematiek op de voorgrond trad en bovenal een complexe en meervoudige psychische problematiek wordt gezien.
Anders dan de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de rapportages Pro Justitia zoals opgesteld door psychiater J [psychiater] en psycholoog [psycholoog] in dit verband voldoen aan de eisen die daaraan gesteld worden. Het daaromtrent andersluidende standpunt van de raadsman is onvoldoende onderbouwd om tot een ander oordeel te komen.
Toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
Psychiater [psychiater] , psycholoog [psycholoog] , psychiater [Jeugdpsychiater] en psycholoog [Psycholoog 1] onderkennen allen dat bij de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een psychotische ontregeling. De deskundigen die haar kort na de ten laste gelegde feiten hebben onderzocht, psychiater [Jeugdpsychiater] en psycholoog J [Psycholoog 1] , spreken van een psychose. Desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep blijven zij bij deze conclusie. Daarbij gaan zij niet alleen af op de verklaringen van de verdachte over haar ervaringen op de dag van de feiten, ook baseren zij deze conclusie op de overige verklaringen in het dossier, het waargenomen gedrag van de verdachte kort na de ten laste gelegde feiten en het gedrag van de verdachte op de momenten waarop zij door hen werd onderzocht.
De deskundigen [Jeugdpsychiater] en [Psycholoog 1] concluderen dat het feit in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend, nu zij tot haar handelingen werd aangezet door de stemmen die zij hoorde en zij – vanwege het hierboven beschreven toestandsbeeld – niet in staat was om zichzelf te stoppen.
Psychiater [psychiater] adviseert de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Zij ziet aanwijzingen dat de verdachte nog enige controle had op haar handelen en typeert de psychose zoals door de verdachte omschreven als atypisch. Volgens de deskundige is het mogelijk dat andere motieven, naast een psychose, een rol hebben gespeeld in de ten laste gelegde feiten.
Ook psycholoog [psycholoog] is met de psychiater van oordeel dat de omschrijving van de psychose door de verdachte als atypisch is te beschouwen. Nu de drijfveren die hebben geleid tot de door de verdachte toegepaste agressie niet duidelijk zijn, adviseert de deskundige de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Klinisch psycholoog [Psycholoog 2] komt in haar rapportage tot de conclusie dat de verdachte tijdens de ten laste gelegde feiten handelde op basis van auditieve hallucinaties en waandenkbeelden, waardoor het ten laste gelegde de verdachte niet kan worden toegerekend.
Gezien de gestelde diagnose zoals hiervoor geformuleerd en het gegeven dat psychiater [Jeugdpsychiater] en psycholoog J [Psycholoog 1] de verdachte kort na de ten laste gelegde feiten hebben gesproken en onderzocht en gelet op de door hen gegeven onderbouwing voor het advies de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te beschouwen, acht het hof aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de gepleegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het hof volgt derhalve niet het advies van psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] en oordeelt dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van een maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zeer ernstige feiten heeft gepleegd en lijdt aan complexe psychiatrische problematiek die op grondige en stabiele wijze behandeld dient te worden. De advocaat-generaal stelt zich verder op het standpunt dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende zekerheid geeft dat de behandeling tot resultaat zal leiden, nu de op te leggen bijzondere voorwaarden zijn beperkt tot het feitelijk handelen van de verdachte. Daarmee, aldus de advocaat-generaal, wordt aan de veiligheid van de maatschappij geen recht gedaan.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte dient te worden opgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een te zware maatregel is om aan de verdachte op te leggen en dat deze maatregel schade aan de verdachte zal aanrichten. De raadsman benadrukt verder dat de verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt die niet doorkruist dient te worden door een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a van het Wetboek van Strafrecht. Aan die voorwaarden is in de onderhavige zaak voldaan. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, zoals hierna weergegeven, oordeelt het hof dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Uit de navolgende overwegingen over de gewenste behandeling van de verdachte kan worden afgeleid dat oplegging van de maatregel, daargelaten of die in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, in het hier bedoelde belang van de verdachte is.
Ten aanzien van de ernst van de bewezenverklaarde feiten overweegt het hof als volgt.
Het door de psychose van de verdachte ingegeven geweld dat het slachtoffer heeft moeten verduren, was fors en heeft zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt. De verdachte heeft het slachtoffer op de grond geduwd en is op haar gaan zitten. Zij heeft het slachtoffer met haar vuisten geslagen, heeft tegen het lichaam van het slachtoffer getrapt, op haar hand gestampt en in haar lichaam gebeten. Bovendien heeft de verdachte het slachtoffer met een huishoudschaar in haar hals gestoken. Het slachtoffer heeft fors en zwaar lichamelijk letsel aan dit geweld overgehouden, bestaande uit onder andere meerdere bloeduitstortingen, een complexe breuk in haar middelvinger en een zeer ernstige hersenschudding ten gevolge waarvan zij een insult heeft gehad. Het slachtoffer heeft tijdens de aanval doodsangsten uitgestaan.
De verdachte heeft met haar handelen veel leed en verdriet teweeggebracht voor zowel het slachtoffer als haar familie. Het slachtoffer durft enkel nog onder begeleiding van haar familie haar woning te verlaten en zal waarschijnlijk de rest van haar leven met de gevolgen van de feiten moeten leven. Ook heeft de verdachte een ernstige inbreuk op de rechtsorde veroorzaakt en gezorgd voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De concrete vraag die het hof in onderhavige zaak dient te beantwoorden, is of aan de verdachte een voorwaardelijke of een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd. Ter beantwoording van deze vraag heeft het hof zich door meerdere deskundigen, onder andere van het NIFP, laten adviseren.
De psychiater [Jeugdpsychiater] heeft in haar psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 25 juni 2019 geadviseerd de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op de leggen. De deskundige oordeelde dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou kunnen zorgen voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Ook adviseerde zij daarbij een maximaal dwingend kader. De deskundige schat het risico op recidive zonder behandeling, in het bijzonder zonder medicatie, hoog in bij het voortduren van de psychose.
De GZ-psycholoog [Psycholoog 1] heeft in haar psychologisch onderzoek Pro Justitia van 26 juni 2019 gelet op de ernst van de feiten, het hoge recidiverisico en gelet op het feit dat de verdachte continuïteit en mogelijkheid tot langdurige behandeling nodig heeft, geadviseerd tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundige schat het risico op recidive hoog in gelet op de ernst van het psychiatrisch ziektebeeld, de nog voortdurende psychotische symptomen en de grote mate van instabiliteit.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben beide NIFP deskundigen te kennen gegeven zich thans niet te willen uitlaten over een behandeladvies, gezien de sinds het door hen verrichte onderzoek verlopen tijd en in aanmerking genomen hetgeen namens De Catamaran en door [Psycholoog 2] is gerapporteerd en verklaard over de ontwikkelingen die de verdachte sinds februari 2020 heeft doorgemaakt.
In haar psychiatrisch onderzoek Pro Justitia adviseert [psychiater] de verdachte een langdurige en intensieve behandeling op te leggen waarbij de verdachte zich, in het geval van destabilisatie, in een stabiele omgeving kan herpakken. Gelet op de ernst van de problematiek, het hoge recidiverisico, de ernstige emotionele en gedragsmatige instabiliteit en daarmee gepaard gaande grillige behandelmotivatie heeft de verdachte volgens de deskundige een langdurige behandeling nodig in een gesloten en gedwongen kader. Deze noodzakelijke behandeling is niet anders te organiseren dan middels een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, aldus de psychiater. In zijn psychologisch onderzoek Pro Justitia schat de psycholoog [psycholoog] het recidiverisico hoog in, gelet op het zeer broze emotionele evenwicht van de verdachte en haar forse reacties op verlating en afwijzing. Bovendien is sprake van impulsief gedrag en middelengebruik. Hij adviseert de verdachte langdurig klinisch te laten opnemen in een forensisch kader. Deze behandeling zou volgens de deskundige het beste in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kunnen geschieden.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben beide deskundigen te kennen gegeven te blijven bij hun eerder uitgebrachte advies. Psychiater J [psychiater] benadrukt dat, hoewel het noodzakelijk is dat de verdachte tijdens de behandeling vrijheden verwerft, nog veel werk te verzetten is en de verdachte bij het verwerven van nieuwe vrijheden het vangnet van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nodig heeft. Bovendien is nog niet vast te stellen aan welke problemen met de verdachte gewerkt dient te worden, nu nog geen onherroepelijke rechterlijke uitspraak voorhanden is. Voorts heeft de psychiater naar voren gebracht dat de mogelijkheid tot terugplaatsing in een justitiële inrichting de behandeling kan ondersteunen, terwijl deze mogelijkheid in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet beschikbaar is.
Psycholoog [psycholoog] heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de positieve ontwikkelingen van de verdachte elkaar te snel opvolgen. De behandeling kent tot nu toe een grillig verloop en het is van belang dat niet te veel hordes tegelijkertijd genomen worden. Ook benadrukt de psycholoog dat het waarschijnlijk is dat de verdachte een terugval zal krijgen. Een terugval van de verdachte zal op zichzelf bezien echter niet inhouden dat zij zich niet aan de bijzondere voorwaarden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel houdt. Derhalve zal de verdachte dan niet worden terug gemeld, waardoor de behandeling niet effectief zal zijn en de verdachte na afloop van de maatregel met lege handen staat.
In de rapportage forensisch psychologisch onderzoek door klinisch psycholoog [Psycholoog 2] concludeert zij dat gezien de positieve ontwikkeling die de verdachte sinds eind januari van dit jaar binnen de afdeling De Galjoen doormaakt een lang verblijf in de klinische forensisch-psychiatrische setting in het licht van het volgens haar lage recidiverisico juist niet nodig is. Zij heeft benadrukt dat de verdachte in de afgelopen maanden beter heeft leren praten over haar zorgen en spanningen en een positievere houding heeft ontwikkeld ten opzichte van de behandeling van haar psychische problematiek. De verdachte moet volgens haar vooral binnen een ambulant vervolgtraject leren omgaan met toenemende vrijheden in combinatie met haar autismespectrumstoornis. De deskundige adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij geleidelijk toegewerkt wordt naar een volledig ambulante begeleiding. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij een aanvankelijk klinische periode van ongeveer een jaar daarbij realistisch acht.
De behandelaar van de verdachte in De Catamaran, psychiater [Psychiater] , heeft in haar verslag van 4 augustus 2020 aangegeven dat zij evenals deskundige [Psycholoog 2] een voorwaardelijke PIJ-maatregel de meest passende behandelinterventie voor de verdachte vindt. Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat de verdachte op De Catamaran de afgelopen maanden goed heeft meegewerkt aan de diverse interventies en goede samenwerkingsrelaties met haar behandelaars onderhoudt. De voorwaardelijke PIJ-maatregel biedt volgens haar voldoende zekerheid in het geval van een terugval bij de verdachte, nu de verdachte ook vanuit een ambulante setting teruggeplaatst kan worden in een klinische setting en de termijn van de voorwaardelijke PIJ-maatregel verlengd kan worden. Voorts brengt zij naar voren dat onder een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de minister van Justitie en Veiligheid iedere verdergaande vorm van verlof zou dienen goed te keuren, hetgeen in de praktijk vooral op korte termijn maar ook op lange termijn zou leiden tot minder flexibiliteit en vertragingen. Dit zal, naar het oordeel van de behandelaar de behandeling minder effectief maken, nu zij het van groot belang acht dat aan de verdachte geleidelijk meer vrijheden worden toegekend zodra dit mogelijk is.
Blijkens het Reclasseringsadvies van 29 juli 2020 kan de Reclassering geen inschatting maken van het recidiverisico, nu geen eenduidigheid bestaat over de diagnostiek. Derhalve heeft de Reclassering in dat verband onvoldoende zicht op de factoren die hebben geleid tot het delict. Gelet op het feit dat de verdachte heeft laten zien bereid en gemotiveerd te zijn voor behandeling en gelet op het feit dat De Catamaran rapporteert tevreden te zijn over de vorderingen die de verdachte tot nu toe heeft gemaakt, adviseert de Reclassering anders dan ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg een voorwaardelijke in plaats van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Blijkens het strafadvies van 10 augustus 2020 en het ter terechtzitting voorgedragen en overgelegde advies acht ook de Raad voor de Kinderbescherming oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de verdachte het meest passend. De Raad voor de Kinderbescherming onderkent de positieve ontwikkeling die de verdachte in de afgelopen maanden heeft doorgemaakt. Het betreffen ernstige feiten en er is sprake van ingewikkelde psychiatrische problematiek bij de verdachte. De Raad voor de Kinderbescherming stelt zich op het standpunt dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel het juiste kader is om behandeling op maat aan de verdachte te kunnen bieden, zonder dat een streng, gesloten en gedwongen kader een averechts effect op de ontwikkeling van de verdachte heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de Reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming te kennen gegeven dat het gegeven advies wordt gehandhaafd, ook na het bijwonen van de verhoren van de deskundigen van het NIFP en na nader intern (gedragskundig) overleg.
Het hof overweegt als volgt.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te gelden als een ultimum remedium. Het hof ziet zich daarom gesteld voor de vraag of het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in onderhavig geval afdoende zou zijn. Het hof is na weging van enerzijds de adviezen van de NIFP-deskundigen en anderzijds het recentere advies van klinisch psycholoog [Psycholoog 2] , de verslaglegging van behandelaar [Psychiater] en het advies van de Raad van de Kinderbescherming van oordeel dat er binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende mogelijkheid is de verdachte te resocialiseren en het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau in te perken door het stellen van specifieke bijzondere voorwaarden.
De verdachte is niet eerder in aanraking geweest met justitie. Zij heeft het misdrijf gepleegd onder invloed van een ernstige psychische ontregeling. Inmiddels verblijft zij bijna anderhalf jaar in een gesloten setting. Door de deskundigen is uitgebreid uiteengezet dat de verdachte lijdt aan complexe psychiatrische problematiek. Hoewel de psychische problematiek in de eerste acht maanden van haar verblijf in de Hartelborgt en De Catamaran zorgwekkend en moeilijk te beheersen leek, verkeert de verdachte sinds bijna zeven maanden in een behandelomgeving waarin zij redelijk stabiel is, een aantal therapieën heeft gevolgd, haar copingvaardigheden in enige mate verbeterd zijn, is gewerkt aan haar emotieregulatie en met gunstig resultaat EMDR is toegepast. Dankzij de interventie Brains4Use is de alcoholstoornis in remissie. De verdachte vertoont thans behandelmotivatie en het lijkt erop dat die intrinsiek is. Hiermee lijkt een basis te zijn gelegd voor een verdere deels klinische, deels ambulante behandeling, die het risico op herhaald strafbaar gedrag voldoende kan beteugelen en verminderen. Alhoewel de verdachte wat betreft behandeling van haar problematiek nog een lange weg te gaan heeft en mogelijk op enig moment een terugval krijgt, leidt dat in het oordeel van het hof weliswaar tot de noodzaak daar gedurende de proeftijd in termen van opname en behandeling goed op te kunnen inspelen, maar niet zonder meer tot een toekomstige grote kans op herhaald strafbaar gedrag en daarmee dus ook niet tot een hoog recidiverisico.
Naar het oordeel van het hof is het van belang dat de verdachte in de eerste plaats verder intensief klinisch wordt behandeld binnen De Catamaran, hetgeen ook kan in het kader van een voorwaardelijk opgelegde maatregel. Geleidelijk moet toegewerkt worden naar een fase waarin de verdachte binnen een ambulant kader verder intensief kan worden begeleid. Het hof acht aannemelijk dat de duur van de proeftijd, zijnde twee jaren, daar in beginsel voldoende voor moet zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd dat de mogelijkheden tot terugval bestaan. De advocaat-generaal heeft in navolging van het advies van de deskundigen van het NIFP het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd vanwege dit risico op een terugval. Naar het oordeel van het hof worden de risico’s die het gevolg zouden zijn van een eventuele terugval voldoende ondervangen door de mogelijkheden die artikel 6.6.32, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (nieuw) biedt. De tenuitvoerlegging van de maatregel kan in navolging van voornoemd artikel worden bevolen in het geval de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt of als anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist. Voorts kan de rechter de proeftijd met een jaar verlengen. Het hof onderkent het risico op terugvallen van de verdachte, maar gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat een terugval niet zonder meer betekent dat ook het risico op herhaald gewelddadig gedrag toeneemt, is het hof van oordeel dat dit gevaar dat een eventuele terugval met zich zou brengen niet enkel is te ondervangen met oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het hof overweegt dat de omstandigheden zoals destijds door de rechtbank geformuleerd en ten grondslag gelegd aan de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel thans niet meer in dezelfde orde van grootte aanwezig zijn. De verdachte heeft, zoals beschreven, een positieve ontwikkeling doorgemaakt en meerdere therapieën gestart en afgerond. De behandelmotivatie die de verdachte vertoont lijkt intrinsiek. Daarmee vervallen naar het oordeel van het hof de grootste bezwaren tegen het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het hof oordeelt dat De Catamaran de meest geschikte instantie is om de verdachte te behandelen in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het hof is zich ervan bewust dat psychiater [Psychiater] van De Catamaran als behandelaar een analyse van de psychiatrische problematiek van de verdachte heeft gegeven die afwijkt van die van de vier NIFP-deskundigen. Het hof gaat er evenwel vanuit dat De Catamaran de complexiteit van de meervoudige psychiatrische problematiek van de verdachte voldoende onderkent en bij de behandeling ook de door de deskundigen van het NIFP gegeven en door het hof overgenomen diagnose van de borderline persoonlijkheidsstoornis zal betrekken. Het hof heeft tot slot onder ogen gezien dat dit invloed kan hebben op de behandelmotivatie van de verdachte, maar verwacht dat de positieve behandelrelatie die in de afgelopen maanden is ontstaan in combinatie met het besef van de mogelijke gevolgen van het weigeren van medewerking voldoende basis biedt voor een gunstig verloop van de behandeling op de lange termijn. Vanuit de positieve behandelsetting die er nu bestaat, zal de verdachte zich in het vertrouwen dat men het beste met haar voor heeft moeten laten leiden door wat de behandelaars, al dan niet in overleg met reclassering, het meest effectief vinden voor haar verdere ontwikkeling.
Het hof zal de hierna te noemen bijzondere voorwaarden opleggen ter verzekering van het hiervoor overwogene. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven in te stemmen met de bijzondere voorwaarden.

Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden

De ten aanzien van de verdachte bewezenverklaarde feiten zijn ernstig. Zij is nog niet uitbehandeld en dient ook nog een aanzienlijke tijd een klinische behandeling te ondergaan. De meervoudigheid van haar psychiatrische problematiek en de op dat punt noodzakelijke behandeling, die weliswaar geboden kan worden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, maakt dat bij het wegvallen van de huidige behandeling (die pas op termijn kan overgaan in een ambulante vorm) ernstig rekening gehouden moet worden met het risico dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof zal derhalve bevelen dat de opgelegde bijzondere voorwaarden, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.355,69. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft het hof te kennen gegeven dat de vordering in hoger beroep niet wordt gehandhaafd, nu deze reeds geheel is voldaan. Derhalve is de vordering van de benadeelde partij in het hoger beroep in rechte niet aan de orde en wordt door het hof geen beslissing op de vordering genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van de maatregel is gebaseerd op de artikelen 45, 55, 77a, 77g, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde verdachte opgenomen blijft in zorginstelling GGZE De Catamaran te Eindhoven, in ieder geval gedurende maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de behandelaars in overleg met de reclassering wenselijk wordt geacht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen, ook als dat inhoudt behandeling voor de borderline persoonlijkheidsstoornis, de autismespectrumstoornis, PTSS en de alcoholverslaving.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde verdachte meewerkt aan ambulante hulpverlening na het klinische traject bij GGZE De Catamaran te Eindhoven wanneer de reclassering dat in overleg met De Catamaran noodzakelijk acht, welke ambulante hulpverlening dient te worden uitgevoerd door het FACT-team van de betreffende reclasseringsinstantie.
Stelt als bijzondere voorwaarde dathet de verdachte verboden is gedurende de volledige proeftijd alcohol en drugs te gebruiken en dat zij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Stelt als bijzondere voorwaarde dathet de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dathet de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is om de [adres 1] en [adres 2] te betreden anders dan via [adres 3] , en enkel tot aan de woning van haar ouders aan de [adres 4] .
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering (thans [plaats]) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, welke beslissing apart wordt geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Duker en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 september 2020.
=========================================================================
[…]