ECLI:NL:GHAMS:2020:2405
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen een notaris met betrekking tot niet-ontvankelijkheid en vervaltermijn
In deze zaak heeft klager op 8 oktober 2019 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die op 18 september 2019 de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaarde. De klacht betreft de verkoop van een pand door de Stichting, waarbij klager stelt dat de notaris tekort is geschoten in zijn opdracht om een bestuurswisseling door te voeren. Klager heeft het pand aangekocht met familiekapitaal en ingebracht in de Stichting, maar ontdekte pas in 2017 dat [A] nog steeds als enig bestuurder van de Stichting was ingeschreven en het pand had verkocht. De kamer oordeelde dat klager te laat was met het indienen van zijn klacht, omdat de vervaltermijn van drie jaar, zoals genoemd in artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt, was verstreken. Het hof bevestigt deze beslissing, waarbij het oordeelt dat klager op 11 januari 2013, bij het ondertekenen van de volmacht, op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn van het nalaten van de notaris. Klager verzocht in hoger beroep om de vervaltermijn buiten toepassing te laten, maar het hof wees dit verzoek af, omdat de wet niet op basis van belangenafweging kan worden genegeerd. Het hof heeft ook verzoeken van klager om getuigen te horen en inzage in het dossier afgewezen, omdat deze verzoeken niet voldoende onderbouwd waren. De beslissing van de kamer wordt bevestigd.