ECLI:NL:GHAMS:2020:2366

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
23-004650-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met andere strafmotivering in hoger beroep na verkeersongeval onder invloed van ketamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2019. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was betrokken bij een verkeersongeval op 24 augustus 2019, waarbij een slachtoffer om het leven kwam. De verdachte was onder invloed van ketamine tijdens het rijden. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een rijontzegging van 5 jaren. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om een lichtere straf, onder verwijzing naar een vergelijkbaar vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte volledig verantwoordelijk is voor zijn daden en dat zijn gebruik van ketamine niet kan worden vergeleken met alcoholgebruik. Het hof heeft de strafmotivering van de rechtbank bevestigd, maar met een andere onderbouwing. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer in overweging genomen. De verdachte is niet verminderd toerekeningsvatbaar geacht, ondanks de adviezen van deskundigen. Het hof heeft de straffen passend en geboden geacht, gezien de hoge mate van schuld van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden. Het vonnis van de rechtbank is bevestigd, met inachtneming van de nieuwe strafmotivering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004650-19
datum uitspraak: 25 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-205287-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, met dien verstande dat het hof onderstaande strafmotivering in de plaats stelt van de strafmotivering van de rechtbank.

Oplegging van de straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren en een rijontzegging voor de duur van 5 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht geen acht te slaan op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), omdat het effect van alcoholgebruik in het verkeer niet gelijk gesteld kan worden met het effect van ketaminegebruik in het verkeer. In dit verband heeft de raadsman gewezen op het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:3012), in welke zaak, die volgens de raadsman gelijkenissen vertoont met de onderhavige zaak, een lichtere straf is uitgesproken. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de verdachte door de Pro Justitia deskundigen verminderd ontoerekeningsvatbaar is verklaard en hem op advies van deze deskundigen na detentie nog een lange intensieve klinische behandeling te wachten staat. De raadsman heeft daarom verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van 18 maanden niet te boven gaat, met een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren en een rijontzegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 24 augustus 2019 een verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij onder invloed verkeerde van ketamine, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. De verdachte heeft door zijn rijgedrag, zoals in het vonnis nader omschreven, ernstige schuld aan het ongeval.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden schriftelijke verklaring van de partner van het slachtoffer is duidelijk geworden hoe groot het verdriet bij hem is. Het slachtoffer laat een gezin met twee jonge kinderen achter en er gaat geen dag voorbij dat haar partner niet denkt aan het ongeluk. Hij is dankbaar dat hij – aanwezig op de plaats delict – nog in leven is, zodat hij zorg kan dragen voor de twee jonge kinderen, maar dat verandert niets aan het feit dat hun dromen en ideeën voor de toekomst nu weg zijn.
Het hof kan de raadsman volgen waar deze stelt dat het gebruik van ketamine in het verkeer niet op een lijn kan worden gesteld met het gebruik van alcohol in het verkeer, omdat de consequenties daarvan niet altijd hetzelfde zijn. Het hof zoekt daarom ten aanzien van de strafoplegging dan ook geen aansluiting bij de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het LOVS. Dat verandert overigens niets aan het feit dat de verdachte aan het veroorzaken van het verkeersongeval een zeer hoge mate van schuld heeft, waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
Het beroep op voornoemd vonnis van de rechtbank Oost-Brabant kan de verdachte niet baten, nu het hof in de onderhavige zaak met het oog op leedtoevoeging en met het oog op preventie wel toegevoegde waarde ziet in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De straf die door de verdediging wordt voorgesteld, doet daarbij ook geen recht aan de ernst van de strafbare feiten en de gevolgen daarvan.
In de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia Rapportage van [naam 1], psychiater, en [naam 2], psycholoog, van 20 november 2019, wordt geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater komt tot deze conclusie
g
eredeneerd vanuit het feit dat het gebruik van ketamine inmiddels zo verweven is geraakt in zijn leven zodat er gesproken kan worden van een ernstige verslaving die al op jonge leeftijd is ontstaan en mede voorkomt uit genetische gevoeligheid. Het is zijn manier om zijn klachten die hij ervaart vanuit de persisterende depressieve stoornis te bestrijden waarbij hij eveneens een vermijdende copingsstijl hanteert”.
In de rapportage van de psycholoog staat hierover: “
Gegeven de nauwe samenhang tussen de ernstige depressieve stoornis en de stoornis in het gebruik van ketamine, is er ook sprake van een nauwe samenhang tussen de ernstige meervoudige pathologie en betr.’s besluit om voorafgaande aan het tenlastegelegde ketamine te nemen, waarin wordt verdisconteerd dat hij, gegeven de ernstige depressieve stoornis en ernstige verslavingspathologie, onvoldoende in staat was om weerstand te bieden aan de dwingende behoefte om ketamine te nemen en onvoldoende in staat was om de consequenties en (potentiele) risico’s van het gebruik van ketamine tijdens het rijden in een auto te overzien”.
Het hof volgt de conclusie van de beide deskundigen, dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, niet. De verdachte wordt geheel verantwoordelijk geacht voor de rol die zijn gebruik van de ketamine bij het veroorzaken van het verkeersongeval heeft gespeeld. Het tot zich nemen van ketamine als copingsmechanisme dan wel zelfmedicatie tegen depressie disculpeert de verdachte niet.
Wat betreft de conclusie van de psycholoog dat de verdachte onvoldoende in staat was om de consequenties en risico’s van het gebruik van ketamine tijdens het rijden in een auto te overzien, neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ten tijde van de feiten een goed geïnformeerd gebruiker was. De verdachte gebruikte al langere tijd ketamine en was hier ook verslaafd aan. Hij wist dat het gebruik van ketamine tot een verminderd bewustzijn kon leiden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ook verklaard dat hij al een aantal keer ‘
out’was gegaan door het gebruik van ketamine, hetgeen past bij de verklaring van zijn vader, van 28 augustus 2019, dat de verdachte recent nog bij een bezoek aan zijn grootouders na ketaminegebruik buiten bewustzijn in de bosjes was aangetroffen. De verdachte wist derhalve heel goed wat de gevolgen waren van het gebruik van ketamine.
Het hof is daarom, anders dan de rechtbank, van oordeel dat zijn gedrag hem volledig kan worden toegerekend.
Hoewel het hof, anders dan de rechtbank, niet uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, acht zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de door de rechtbank opgelegde straffen passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.A. van Eijk en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 augustus 2020.
=========================================================================
[…]