ECLI:NL:RBOBR:2020:3012

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
01/860129-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed van ketamine

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juli 2018 een eenzijdig verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A50 te Oss. De verdachte, die onder invloed van ketamine verkeerde, reed met zijn auto rechtdoor in een linksaflopende bocht, waardoor hij de controle over het voertuig verloor. Het ongeval resulteerde in de dood van een inzittende, genaamd [slachtoffer 1], en zwaar lichamelijk letsel voor een andere inzittende, genaamd [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de fatale gevolgen. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren opgelegd. De rechtbank weegt in haar beslissing de bijzondere omstandigheden van de zaak mee, waaronder de schuldbewustheid van de verdachte en het lange tijdsverloop tussen het ongeval en de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860129-19
Datum uitspraak: 18 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Oss als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onder invloed van en/of na gebruik van de stof ketamine, in een naar links verlopend weggedeelte rechtdoor is gereden en/of de vluchtstrook is opgereden en/of (vervolgens) de berm/talud is ingereden en/of een in/naast die berm gelegen sloot is ingereden (waardoor dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, over de kop is geslagen en/of tegen een of meer bomen is gebotst), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de ruggenwervels en/of hand en/of een scheur in de lever, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Vaststaande feiten.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in het dossier [1] alsmede het verhandelde ter terechtzitting, van de volgende feiten uit:
In de late avond van 29 juli 2018 reed verdachte als bestuurder in een personenauto over de A50 ter hoogte van Ravenstein, gemeente Oss. Zijn passagiers waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte had die dag voordat hij in de auto stapte meermalen ketamine gebruikt [2] . Tijdens de rit is er een tussenstop geweest bij een benzinestation bij Nijmegen waar verdachte wederom ketamine heeft gebruikt, twee sleutelpuntjes [3] . Kort na het verlaten van het benzinestation heeft een eenzijdig ongeval plaatsgevonden.
Verdachte is met de auto die hij bestuurde in een links verlopend weggedeelte van de weg rechtdoor gereden, de vluchtstrook opgereden, vervolgens de berm in-/het talud afgereden en de naast die berm gelegen sloot ingereden. Daardoor is de auto over de kop geslagen en tegen bomen gebotst [4] . Als gevolg van het ongeval overleed [slachtoffer 1] ter plekke aan zijn verwondingen [5] . [slachtoffer 2] liep letsel op, bestaande uit meerdere breuken in de ruggenwervels en hand en een scheur in de lever [6] .
In het bloed van verdachte is na het ongeval een concentratie ketamine gemeten van 0,38 mg/l. [7]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij is van mening dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen als gevolg waarvan hij het ongeval heeft veroorzaakt. Verdachte verkeerde immers onder invloed van een stof waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid op een negatieve manier zou beïnvloeden. Het ongeval en daarmee het overlijden van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] zijn aan de schuld van verdachte te wijten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde aangezien het vereiste causale verband ontbreekt.
Er is immers geen bewijs dat er sprake was van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend verkeersgedrag van verdachte, nu de oorzaak van het verlies van de controle over de auto niet is komen vast te staan en de omstandigheid, dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief is beïnvloed door zijn ketaminegebruik, onvoldoende is om zelfstandig dat oordeel te dragen.
Subsidiair, wanneer de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, is hooguit sprake van de lichtste vorm van schuld, te weten “aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend rijgedrag”.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW’94 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij wordt opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De auto die verdachte bestuurde is betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval. Verdachte heeft op de autosnelweg niet de rijbaan gevolgd zoals hij die had moeten volgen en is in een flauwe bocht naar links aan de rechterkant van de weg geraakt, waarna het ongeval heeft plaatsgevonden. Er zijn geen externe factoren gebleken die aan het ontstaan van het ongeval zouden kunnen hebben bijgedragen. De omstandigheden op de weg waren normaal, de auto was technisch in orde en er waren geen derden betrokken.
Verdachte bestuurde de auto terwijl hij die dag meermalen ketamine had gebruikt. Het ketaminegehalte in zijn bloed is na het ongeval vastgesteld op 0,38 mg/l. Het NFI meldt hierover dat in het bloed van verdachte ketamine is aangetoond in een concentratie waardoor de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief was beïnvloed. Bekend is dat een concentratie van 0,08 mg/l al psychotrope en hallucinogene effecten kan hebben. Het gehalte in het bloed van verdachte was vele malen hoger. Dat de ketamine inderdaad een uitwerking had op verdachte, blijkt uit de uitlatingen die verdachte direct na het ongeval tegenover de politie heeft gedaan. Verdachte verklaarde immers dat hij na het gebruiken van de ketamine is gaan rijden, dat hij in een extase belande en dat er uit het niets demonen uit zijn hoofd kwamen [8] .
Dat deze uitlatingen zijn te verklaren door de shock van het ongeval zoals door de verdediging is aangevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat ketamine de rijvaardigheid kan beïnvloeden. Verdachte was naar eigen zeggen bovendien een zeer frequent gebruiker van (grote hoeveelheden) ketamine. Hij was bekend met het fenomeen “K-holing”, hetgeen, zoals ook door verdachte ter zitting verklaard, inhoudt dat iemand gaat “trippen”. Verdachte heeft dit zelf eerder meegemaakt.
Nu er geen andere aanwijzingen zijn voor het verlies van de controle over het stuur tijdens het rijden over de A50 door verdachte kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat dit het gevolg is geweest van het gebruik van ketamine kort voordat het ongeval plaatsvond. Had verdachte dat niet gedaan, dan had het ongeval hoogstwaarschijnlijk niet plaatsgevonden. Een spontane en op zichzelf staande ‘black-out’-situatie acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de toestand waarin verdachte op de plaats van het ongeval door [verbalisant] werd aangetroffen, de door de verbalisant beschreven indruk van verdachte, namelijk dat hij het vermoeden had dat verdachte onder invloed was van verdovende middelen, en de genoemde eerste verklaring van verdachte ten overstaan van die verbalisant.
Het feit dat verdachte er die dag voor koos om telkens, na ketamine gesnoven te hebben, (weer) te gaan rijden, rekent de rechtbank bij het bepalen van de mate van schuld, de verdachte aan.
Het door verdachte getoonde gedrag is uitermate onvoorzichtig. Hij had onder die omstandigheden nooit moeten en mogen gaan rijden. Het rijgedrag wat hieruit voortvloeide – het met hoge snelheid niet volgen van de rijbaan op een snelweg – acht de rechtbank eveneens zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Dat maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht, dat sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag waardoor een aan verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat [slachtoffer 1] ter plaatse overleed en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opliep.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 29 juli 2018 te Oss als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, onder invloed van en na gebruik van de stof ketamine, in een naar links verlopend weggedeelte rechtdoor is gereden en de vluchtstrook is opgereden en vervolgens de berm/talud is ingereden en een naast die berm gelegen sloot is ingereden waardoor dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, over de kop is geslagen en tegen bomen is gebotst, waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] werd gedood, en waardoor een ander genaamd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de ruggenwervels en hand en een scheur in de lever, werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Deze feiten zijn in eendaadse samenloop gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.. De officier van justitie heeft verzocht daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals deze door de reclassering in het rapport van 30 mei 2020 geadviseerd zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om verdachte de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren te ontzeggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, onder verwijzing naar diverse rechterlijke uitspraken, een uitgebreid strafmaatverweer gevoerd en verzocht rekening te houden met een aantal factoren. De tijd tussen het ongeval en de uitspraak van de rechtbank is weliswaar binnen de ‘redelijke termijn’, maar onwenselijk lang geweest. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Voorts heeft verdachte vanaf de datum van het ongeval tot ongeveer half maart 2019 geen auto meer gereden, omdat hij in de veronderstelling was dat zijn rijbewijs was ingenomen. Het rijbewijs bleek evenwel niet ingenomen. Een verdere (onvoorwaardelijke) rijontzegging voegt twee jaar na dato niets toe.
In plaats van een gevangenisstraf en onvoorwaardelijke rijontzegging verzoekt de verdediging de rechtbank om bij bewezenverklaring een werkstraf van bijvoorbeeld 180 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, reclasseringstoezicht conform de geadviseerde voorwaarden en, indien nodig, een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 29 juli 2018 een verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij onder invloed van ketamine verkeerde. Ten gevolge van dit handelen is een vriend van verdachte, genaamd [slachtoffer 1] , overleden en raakte verdachtes toenmalige partner [slachtoffer 2] zwaar gewond.
Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en onvoldoende stilgestaan bij andermans belangen. Hieraan doet niet af dat de inzittenden van de auto eveneens ketamine hadden gebruikt en bovendien alcohol hadden gedronken en wisten van het gebruik van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten als vertrekpunt genomen. De oriëntatiepunten voor artikel 6 WVW’94 bij het veroorzaken van een dodelijk ongeval zijn opgedeeld in drie categorieën: geen alcohol, alcohol tot 570 µg/l en alcohol hoger dan 570 µg/l. Daarnaast bestaat een verdeling tussen aanmerkelijke, ernstige en een zeer hoge mate van schuld. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte is gaan rijden met (teveel) alcohol op, maar er is wel sprake van een strafverzwarende omstandigheid, omdat
verdachte is gaan rijden na gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid ketamine terwijl hij bekend was met de mogelijke effecten daarvan. Volgens de oriëntatiepunten kan in een dergelijk geval aansluiting worden gezocht bij het oriëntatiepunt behorende bij een alcoholgehalte van meer dan 570 µg/l.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, voorts van oordeel dat sprake is van een ernstige mate van schuld.
Toepassing van de oriëntatiepunten, rekening houdend met de door de rechtbank vastgestelde mate van schuld, het overlijden van [slachtoffer 1] en de bewezen strafverzwarende omstandigheid, leidt tot het uitgangspunt dat er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren wordt opgelegd. Gelet daarop acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeker niet onbegrijpelijk.
Niettemin ziet de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding om in het voordeel van de verdachte, in belangrijke mate van de oriëntatiepunten af te wijken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte zeer schuldbewust is. Hij verklaart onomwonden en naar het oordeel van de rechtbank eerlijk over zijn ketamine-gebruik voorafgaande aan het ongeval. Hij voelt zich ten volle verantwoordelijk voor de catastrofale afloop en heeft contact gezocht met de nabestaanden van [slachtoffer 1] om over het ongeval te praten. Zij blijken geen wrok tegen verdachte te koesteren. Verdachte is ook zelf door het ongeval getroffen in die zin dat [slachtoffer 1] een goede vriend van verdachte was. Hij zal moeten leven met de gedachte dat zijn vriend er door zijn toedoen niet meer is. Ook is de vriendin van verdachte zwaar gewond geraakt. Laatstgenoemde heeft te kennen gegeven geen vordering tegen verdachte te willen indienen en zij gaan nog steeds vriendschappelijk met elkaar om.
Voorts zal de rechtbank rekening houden met het niet aan de verdediging te wijten onwenselijk lange tijdsverloop tussen de datum van het ongeval en die van het wijzen van het vonnis, te weten bijna twee jaar.
Alles afwegend vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Noch met het oog op leedtoevoeging, noch met het oog op preventie ziet de rechtbank toegevoegde waarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal dus een lichtere straf opleggen dan de geëiste straf en is van oordeel dat een (zo hoog mogelijke) taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stevige stok achter de deur in dit geval voldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van mening, dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden als beschreven in het reclasseringsrapport van 30 mei 2020 dienen te worden opgelegd. De rechtbank ziet ook in dit intensieve traject redenen om in strafmatigende zin af te wijken van de oriëntatiepunten.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden onder oplegging van de na te noemen voorwaarden.
Daarnaast legt de rechtbank verdachte als bijkomende straf een rijontzegging voor de duur van drie jaar op. Deze rijontzegging zal de rechtbank evenwel in voorwaardelijke zin opleggen, enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen, anderzijds omdat verdachte vanuit België met zijn auto naar Nederland dient te reizen om aan de bijzondere voorwaarden te kunnen voldoen. Aan de voorwaardelijke rijontzegging wordt een proeftijd van twee jaren gekoppeld.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 55;
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 8, 175, 176, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wet en Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een anderlichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wetverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende (bijkomende) straffen:

Taakstrafvoor de duur van
240 uren subsidiair 120 dagen hechtenismet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

Gevangenisstrafvoor de duur van
8 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch bij Emergis verslavingsreclassering, te [verslavingsreclassering] meldt en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich laat onderzoeken en behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door Emergis verslavingsreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als Emergis verslavingsreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- dat veroordeelde meewerkt aan controle op middelengebruik (alcohol/drugs) om het middelengebruik te monitoren en te beheersen. De reclassering bepaalt op welke wijze (bijvoorbeeld urineonderzoek) en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
3 jaar voorwaardelijkmet aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 18 juni 2020.
Mr. P.T. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, Tactische Verkeersongevallen Afhandeling, met BHV-nummer PL21002018150070, sluitingsdatum 18 maart 2019, aantal pagina’s: 134. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 juni 2020.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 juni 2020.
4.Proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, p. 130.
5.Verslag schouwarts, p. 133-134.
6.Geneeskundige verklaring opgemaakt door mr. drs. [arts] Radboudumc, d.d. 25 oktober 2019, betreffende [slachtoffer 2] , onderzocht op 30 juli 2018.
7.Rapport NFI van 4 februari 2019.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13