ECLI:NL:GHAMS:2020:2329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
19/00054, 19/00055
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en herinvesteringsreserve met betrekking tot onroerend goed en afboeking van kosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vennootschapsbelasting (Vpb) van belanghebbende, een besloten vennootschap, die in geschil is met de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslagen Vpb voor de jaren 2009 en 2010, waarbij de inspecteur een aanslag heeft opgelegd voor het jaar 2009 van € 1.806.158, die later is verminderd tot € 1.696.293. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en stelt dat zij recht heeft op afboeking van de herinvesteringsreserve in verband met de aankoop van onroerend goed en kosten van projectbegeleiding. De rechtbank heeft in eerste aanleg de aanslag voor 2009 gegrond verklaard en de aanslag voor 2010 ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Het Hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de afboeking van de herinvesteringsreserve niet is toegestaan voor de kosten van projectbegeleiding en de afkoop van de erfpachtcanon. Het Hof oordeelt dat de kosten van projectbegeleiding niet kunnen worden aangemerkt als voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel, omdat de werkzaamheden niet zijn aangemerkt als herinvestering in een bedrijfsmiddel. Daarnaast is het Hof van oordeel dat er geen verplichting is ontstaan voor de afkoop van de erfpachtcanon, omdat de acceptatie van het aanbod door de gemeente Amsterdam niet tijdig is geschied. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 19/00054 en 19/00055
18 augustus 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. E. Bos RA
tegen de uitspraak van 14 december 2018 in de zaken met kenmerken HAA 16/4485 en 16/4486 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 oktober 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.806.158 (hierna: de aanslag 2009).
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 november 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de Vpb opgelegd (hierna: de aanslag 2010), berekend naar een belastbaar bedrag van -/- € 475.043 en gelijktijdig de verrekenbare verliezen vastgesteld op een bedrag van € 475.043 (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking).
1.2.1.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 20 augustus 2016 de aanslag 2009 verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.696.293.
1.2.2.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 3 augustus 2016 de aanslag 2010 en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft op de door belanghebbende tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar bij de uitspraak van 14 december 2018 als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in deze uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep dat ziet op 2010 ongegrond;
- verklaart het beroep dat ziet op 2009 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot 2009;
- vermindert de aanslag Vpb 2009 tot een berekend naar een belastbaar
bedrag van € 784.099 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 21 januari 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 25 februari 2019 gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 25 mei 2020 een pleitnota ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“ 1. Eiseres is een besloten vennootschap die op 4 januari 1973 is opgericht.
2. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel bestaan de activiteiten van eiseres uit de belegging in, het beheer en de exploitatie van onroerend goed, met inbegrip van alle handelingen die daarmede rechtstreeks of zijdelings verband houden.
3. De directeur-grootaandeelhouder is [naam] .
4. Ultimo 2006 was de stand van de herinvesteringsreserve op de balans van eiseres € 2.516.146. In 2007 heeft er een toevoeging van € 157.960 plaatsgevonden en een vrijval van € 120.596. Ultimo 2007 was de stand van de herinvesteringsreserve dan ook € 2.553.510. In de aangifte Vpb 2009 is vermeld dat de stand van de herinvesteringsreserve ultimo 2008 € 1.492.368 bedroeg.
5. In 2008 hebben [naam] en eiseres appartementsrechten gekocht aan de [adres 1] te Amsterdam. In de akte van levering van 21 april 2008 staat onder meer het volgende:
“(Ter uitvoering van het koopcontract en het hiervoor bepaalde, levert verkoper bij deze:
1. aan [naam] , die bij deze aanvaardt:
het appartementsrecht, omvattende het uitsluitend gebruik van de woning gelegen op de begane grond (gedeeltelijk), eerste en tweede verdieping van na te melden gebouw, met tuin en dakterras plaatselijk bekend te
[adres 1]als
[adres 1], kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie V, nummer [nummer 1] , uitmakende een tweehonderd veertien/tweehonderd negenendertigste onverdeeld aandeel in na te melden gemeenschap; en
2. aan [eiseres], die bij deze aanvaardt:
het appartementsrecht, omvattend het uitsluitend gebruik van de garage, gelegen op de begane grond (gedeeltelijk) met platdak op de eerste verdieping en oprit in de tuin, plaatselijk bekend te
[adres 1]als
[adres 1], kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie V, nummer [nummer 2] , uitmakende een vijfentwintig/tweehonderd negenendertigste onverdeeld aandeel in na te melden gemeenschap,
(…)
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte bedraagt in totaal twee miljoen vierhonderd vijftigduizend euro (€ 2.450.000,00) en bedraagt voor het hiervoor sub 1. vermelde appartementsrecht een miljoen vierhonderdvijftigduizend euro (€ 1.450.000,00) en voor het hiervoor sub 2. vermelde appartementsrecht een miljoen euro (€ 1.000.000,00), welke splitsing van gemelde totale koopsom door [naam] en [eiseres] is vastgesteld.”
6. Bij de behandeling van de aangifte Vpb 2008 is een discussie ontstaan over de afboeking van de herinvesteringsreserve en over de koopprijs inclusief kosten van het appartementsrecht van de garage ten bedrage van € 1.061.142. Deze discussie heeft ook geleid tot een uitdeling in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2008 ten name van [naam] . Tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 ten name van [naam] is bezwaar gemaakt.
7. Tot de dossierstukken behoort een overeenkomst over een ontwikkelings- en realisatieopdracht van eiseres aan [BV] B.V. (hierna: [BV] BV) van 1 juli 2009. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“1. [Eiseres] geeft opdracht aan [ [BV] BV] om al hetgeen te doen dat wenselijk of noodzakelijk is ter voorbereiding en uitvoering van de herontwikkeling van de percelen [adres 2] te Amsterdam, alsmede van de commercialisatie daarvan.
2. Tot de voorbereiding en uitvoering van de herontwikkeling behoort het realiseren van de gewenste publiekrechtelijke bestemming, het maken of doen maken van de bouwplannen, het verkrijgen van de bouwvergunning en het doen uitvoeren van de bouwplannen.
(…)
4. a. Partijen zullen met elkaar, afhankelijk van de bouwplannen, bepalen hoe groot de vergoeding is die [eiseres] aan [ [BV] BV] in totaal voor de onder 2. bedoelde werkzaamheden zal betalen, waarbij als uitgangspunt geldt dat [ [BV] BV] op de totale bestedingen een marge zal realiseren van 5%.
b. Partijen [zijn] voorts overeengekomen dat de vergoeding tenminste € 600.000 excl. BTW zal bedragen, welk bedrag door [ [BV] BV] ultimo 2009 gefactureerd zal worden aan [eiseres].
(…)”
8. Tot de dossierstukken behoort een brief van Stadsdeel [xxx] van 4 juli 2007 gericht aan [BV] BV betreffende de conversie van een tijdelijke erfpachtrecht naar een voortdurend erfpachtrecht van [adres 2] te Amsterdam, uitbreiding en bestemmingswijziging en de mogelijkheid tot afkoop. Hierin in onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
De huidige canon voor het genoemde recht van erfpacht bedraagt € 2.424,00. De aanvangscanon na de conversie in voortdurende erfpacht, de perceelsuitbreiding en de bestemmingswijziging bedraagt € 32.468,--. Deze canon is gebaseerd op een grondwaarde van € 774.900,-- en een canonpercentage van 4,19% (2e kwartaal 2007). De verhoogde canon geldt vanaf 1 mei 2008. Afkoop van de canon is mogelijk (zie de toelichting bij deze brief).
(…)
Deze aanbieding is geldig tot 3 september 2007. Indien u akkoord gaat met de voorwaarden die in deze brief en de toelichting staan, kunt u het bijgevoegde ‘bericht van acceptatie’ ondertekenen en voor 3 september 2007 terugsturen. Na deze datum vervalt de aanbieding en kunt u er geen rechten meer aan ontlenen.
totstandkoming overeenkomst en voorbehoud
Zodra ik het ondertekende bericht van acceptatie van u heb ontvangen, komt de overeenkomst tot conversie en uitbreiding tot stand, onder voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp.
Uit de overeenkomst tot conversie en uitgifte vloeien de volgende verplichtingen voort:
- betaling van de nieuwe canon dan wel de afkoopsom
- betaling van eventueel verschuldigde rente wegens te late betaling
- voldoen van eventuele canonachterstanden.
notariële akte en kosten
De conversie en uitbreiding dienen in een notariële akte te worden vastgelegd. (…)”
In de bijgevoegde Toelichting staat onder meer het volgende vermeld:
“Indien u kiest voor betaling van de afkoopsom, dient deze vóór 1 mei 2008 (valutadatum) te zijn bijgeschreven op postbankrekening [bankrekening] t.n.v. stadsdeel [xxx] onder vermelding van
“ [vermelding] ”. Voor het bedrag van de afkoopsom verwijs ik u naar het financiële overzicht.
(…)

3.Financieel overzicht conversie

Hieronder vindt u een financieel overzicht met de bedragen voor elke betaalwijze. (…)
huidige canon
jaarlijks te indexeren canon
vaste canon voor 10 jaar (…)
vaste canon voor 25 jaar (…)
afkoopsom voor de periode van 1 mei 2008 tot 1 mei 2058
€ 2.424,-
€ 32.468,--
4,19%
€ 43.472,--
4,61%
€ 44.092,--
4,69%
€ 774.900,--
(…)”
9. Eiseres heeft aangifte Vpb 2009 gedaan naar een belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) van € 202.585. Verweerder heeft bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2009 de herinvesteringsreserve voor een bedrag van € 1.603.573 gecorrigeerd en dat bedrag ten gunste van het resultaat laten vrijvallen.
10. In bezwaar heeft eiseres betoogd dat zij van de herinvesteringsreserve bedragen kon afboeken in verband met (1) de aankoop in 2009 van een onroerende zaak aan de [adres 3] te Zevenaar, (2) de aankoop in 2009 van een onroerende zaak aan de [adres 4] te Amsterdam, (3) de aankoop in 2008 van het appartementsrecht van de garage aan de [adres 1] , (4) afkoop van het erfpachtrecht van [adres 2] te Amsterdam, en (5) kosten gemaakt in verband met de overeenkomst met [BV] BV voor [adres 2] te Amsterdam. Bij uitspraak op bezwaar is in verband met de aankopen (1) en (2) een afboeking van de herinvesteringsreserve van in totaal € 901.842 toegestaan.
De weigering van de afboeking van de herinvesteringsreserve in verband met de (aankoop)kosten van (3), (4) en (5) zijn gehandhaafd. De vrijval herinvesteringsreserve bedraagt € 1.493.708, hetgeen leidt tot een belastbare winst van
€ 1.696.293.
11. Het bedrag van € 157.960 dat in 2007 aan de herinvesteringsreserve is toegevoegd, heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag Vpb 2010 laten vrijvallen ten gunste van het resultaat.”
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
2.3.
In de door de rechtbank in onderdeel 5 van haar uitspraak vermelde akte van levering van 21 april 2008 is de onder 1. vermelde gemeenschap als volgt nader omschreven:
“(…) bestaande deze gemeenschap uit het voortdurend recht van erfpacht van een perceel grond, eigendom van de gemeente Amsterdam, gelegen te Amsterdam aan de [adres 1] , met de rechten van erfpachter op de op die grond gestichte opstal van een woonhuis en garage, plaatselijk bekend (…), ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend (…) hierna ook aangeduid met:
het verkochte.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg twisten partijen in hoger beroep over de (hoogte van de) afboeking van de herinvesteringsreserve. Meer specifiek is in geschil of afboekingen zijn toegestaan in verband met de aankoop in 2008 van het appartementsrecht van de garage en oprit aan de [adres 1] , en voor kosten van projectbegeleiding en de afkoop van een canonverplichting ter zake van [adres 2] .

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil onder meer als volgt overwogen en beslist:

[adres 1] te Amsterdam
18. Eiseres stelt onder verwijzing naar de akte van levering dat voor het appartementsrecht op de garage door eiseres een zakelijke prijs is betaald van (inclusief kosten) € 1.061.142, hetgeen leidt tot een afboeking van de herinvesteringsreserve ten bedrage van € 528.714. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust ter zake van de hoogte van de afboeking. Eiseres heeft voor de door haar voorgestane splitsing van de totale koopprijs van € 2.450.000 in een bedrag van € 1.450.000 voor het appartementsrecht gekocht door [naam] (het privégedeelte) en € 1.000.000 voor het appartementsrecht gekocht door eiseres (het zakelijke gedeelte) louter verwezen naar de akte van levering, waarin deze verdeling is opgenomen. Eiseres heeft deze splitsing niet inzichtelijk gemaakt of nader kunnen onderbouwen. Zij heeft in dit verband uitsluitend gesteld dat de som van de door haar verschuldigde koopsom en de bouw-/stichtingskosten van kantoorruimte met archief gelijk is aan de waarde in het economische verkeer.
Verweerder daarentegen heeft de door hem voorgestane verdeling van de totale investering in een gedeelte dat in de toekomst zakelijk wordt gebruikt van 13,52% en een gedeelte dat is bestemd voor privégebruik van 86,48% nader uitgelegd met de stelling dat de aankoopprijs feitelijk uitsluitend ziet op de grond, zodat aansluiting kan worden gezocht bij de procentuele verdeling van de bouw-/stichtingskosten welke blijkt uit de administratie van eiseres. Daarnaast geeft verweerder aan dat een andere mogelijke verdeling gemaakt kan worden door aan te sluiten bij de vierkante meters, doch dat dat zou leiden tot het toerekenen van 10,46% aan het zakelijke gedeelte. Deze verdeling is voor eiseres ongunstiger dan een toerekening op basis van de bouw-/stichtingskosten.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in de akte gekozen splitsing - die klaarblijkelijk door eiseres en [naam] zelf is aangebracht - een zakelijk verantwoorde verdeling van de investering is.
Verweerder heeft de door hem gehanteerde splitsing inzichtelijk gemaakt en de rechtbank acht deze toerekening niet onredelijk en zal verweerder hierin volgen. Dat betekent dat de door verweerder bepleite afboeking op de herinvesteringsreserve ter zake van het appartementsrecht van de garage gelegen aan de [adres 1] ten bedrage van € 171.764 niet te laag is.
[adres 2] te Amsterdam; projectbegeleiding
19. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of sprake is van aanschaf- of voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel. Eiseres heeft slechts een zeer summiere omschrijving gegeven van de werkzaamheden waarop de projectbegeleiding betrekking heeft gehad. De rechtbank leidt uit de met [BV] BV gesloten overeenkomst van opdracht af dat het gaat om het realiseren van een publiekrechtelijke bestemming, het maken van bouwplannen, het verkrijgen van een bouwvergunning en het uitvoeren van de bouwplannen, zulks ter herontwikkeling van de percelen [adres 2] , die reeds sinds 29 mei 2001 in het bezit van eiseres waren. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van deze werkzaamheden, niet kan worden gesproken van (herinvestering in) een bedrijfsmiddel. De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van sloop, is onvoldoende. De rechtbank kwalificeert de werkzaamheden als herontwikkeling van een bestaand bedrijfsmiddel. De met dergelijke werkzaamheden gemoeide kosten zijn geen aanschaffingskosten of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel. Reeds op deze grond is ter zake van de kosten van projectbegeleiding een afboeking op de gevormde herinvesteringsreserve niet toegestaan.
[adres 2] te Amsterdam; afkoop erfpachtcanon
20. Eiseres heeft een afboeking van de herinvesteringsreserve toegepast ter zake van een afkoopsom van een canonverplichting. De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat er dienaangaande nimmer een verplichting tot stand is gekomen en acht daartoe het volgende redengevend. Tot de dossierstukken behoort een aanbieding tot conversie van
4 juli 2007, waarin is bepaald dat het ‘bericht van acceptatie’ vóór 3 september 2007 retour diende te worden gezonden. De retourzending zou leiden tot de verplichting tot betaling van de afkoopsom en de eventueel verschuldigde rente wegens te late betaling. Na ontvangst van het acceptatiebericht zou het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp worden verzocht akkoord te gaan en zou een notariële akte worden opgemaakt. Vaststaat evenwel dat eiseres het bericht van acceptatie niet vóór 3 september 2007 heeft teruggestuurd. Ondertekening van het bericht door [naam] heeft eerst op 10 december 2007 plaatsgevonden. Dat was te laat om de conversie tot stand te doen komen. Ook het ontbreken van een notariële akte dienaangaande wijst erop dat conversie nimmer heeft plaatsgevonden. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat het bedrag van de afkoopsom blijkens de toelichting bij de brief van 4 juli 2007 vóór 1 mei 2008 op de rekening van stadsdeel [xxx] diende te zijn bijschreven, en deze betaling op dat moment niet had plaatsgevonden. Uit niets blijkt dat het stadsdeel een betaling op enigerlei wijze heeft nagevorderd of afgedwongen, hetgeen er evenmin op wijst dat sprake is geweest van een betalingsverplichting.
De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar betoog dat de overeenkomst weliswaar op een later moment is aangegaan maar dat dat niet afdoet aan het feit dat er in 2009 een verplichting is aangegaan. Na verval van het aanbod van de gemeente Amsterdam op 3 september 2007 is aan de conversie op geen enkele wijze meer uitvoering is gegeven. Het ondertekenen van het ‘bericht van acceptatie’ op 10 december 2007 heeft niet geleid tot enige juridische consequentie.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is geweest van een investering waarop de herinvesteringsreserve kan worden afgeboekt, zodat verweerder de door eiseres gehanteerde afboeking op dit punt terecht heeft gecorrigeerd.
Slotsom
21. Het voor het jaar 2009 in beroep gewijzigde standpunt van verweerder is niet van invloed op de verliesvaststellingsbeschikking voor 2010. Het vorenstaande oordeel van de rechtbank, waarbij het gelijk aan verweerder is, brengt met zich dat in 2010 een vrijval van de herinvesteringsreserve ten bedrage van € 157.960 plaatsvindt, zijnde het bedrag dat in 2007 aan de herinvesteringsreserve is toegevoegd. De voor het jaar 2010 afgegeven verliesvaststellingsbeschikking is derhalve correct.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gericht tegen de aanslag Vpb 2009 gegrond en het beroep gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2010 ongegrond te worden verklaard.”
[adres 1]
4.2.1.
Evenals in eerste aanleg is ter zake van [adres 1] de vraag of de in de leveringsakte (geciteerd door de rechtbank in onderdeel 5 van haar uitspraak) opgenomen verdeling van de koopsom in een deel dat is toegerekend aan de woning en een deel dat is toegerekend aan de garage met oprit (hierna ook: het garagedeel), zakelijk is. In aanvulling op hetgeen zij in eerste aanleg heeft gesteld, heeft belanghebbende in hoger beroep nog aangevoerd dat de koopsom voor het garagedeel zakelijk is omdat deze is “gebaseerd op de residuele grondwaarde”. Belanghebbende gaat daarbij uit van een totaal investeringsbedrag van € 1.311.951, te weten € 1.061.142 (koopsom garagedeel + kosten) plus € 250.809 voor de bouwkosten van het kantoor. Tevens heeft belanghebbende gesteld dat die splitsing zakelijk is, omdat gelet op de huurwaarde van € 55.000 voor het kantoor (het Hof verstaat: het kantoor gebouwd op het gedeelte waar de garage heeft gestaan), sprake is van een zakelijke investering omdat een bruto aanvangsrendement van 4,2% marktconform is.
4.2.2.
Voor het geval het Hof zou oordelen dat de koopsom voor het garagedeel niet zakelijk is, heeft belanghebbende het Hof verzocht om een deskundige te benoemen ter bepaling van de waarde van het garagedeel.
4.2.3.
De inspecteur acht het oordeel van de rechtbank inzake dit geschilpunt juist en refereert daaraan.
4.2.4.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank ter zake van [adres 1] een juiste beslissing heeft genomen en neemt dat oordeel en de daartoe gebezigde gronden over. Met hetgeen belanghebbende – op wie ter zake van de zakelijkheid van de splitsing van de totale koopprijs de bewijslast rust – daartoe in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de verdeling van de koopprijs tussen het woongedeelte en het garagedeel zakelijk is. Het Hof verwerpt in dat verband belanghebbendes stelling dat de zakelijkheid volgt uit de residuele grondwaarde. Een residuele grondwaarde – zo begrijpt het Hof – gaat uit van opbrengstpotentie van – in dit geval – de grond in bouwrijpe staat, waarbij kosten en btw in mindering zijn gebracht, m.a.w. toekomstige opbrengst minus toekomstige kosten. Voor het onderhavige geschil is evenwel niet de (toekomstige) waarde van de grond als zodanig van belang, maar de vraag of het gedeelte van de koopprijs dat is toegekend aan het garagedeel op zakelijke wijze is bepaald. Voorts valt de door belanghebbende voorgestane verdeling niet te rijmen met de in de leveringsakte opgenomen verdeling tussen het garagedeel en het woongedeelte op respectievelijk 25/239ste en 214/239ste aandeel in “het verkochte”. Naar het oordeel van het Hof kan daarom geen hoger bedrag als afboeking op de herinvesteringsreserve in aanmerking worden genomen dan het door de inspecteur berekende bedrag waarbij hij is uitgegaan van een verdeling van de totale koopprijs in een gedeelte dat in de toekomst zakelijk wordt gebruikt en een gedeelte dat is bestemd voor privégebruik. Die verdeling acht het Hof alleszins redelijk, aangezien deze tot een hogere afboeking leidt dan een verdeling waarbij zou worden aangesloten bij het aandeel van de garage in “het verkochte”.
4.2.5.
Het Hof passeert het door belanghebbende voor het eerst in haar pleitnota in hoger beroep geformuleerde verzoek om op de voet van artikel 8:60, eerste lid, Awb een deskundige te benoemen. Zoals het Hof onder 4.2.4 heeft overwogen, is het Hof op grond van de gedingstukken tot een bewijsoordeel gekomen, zodat het Hof het niet zinvol acht om in dit stadium van het geding zelf een deskundige te benoemen. Hierbij heeft het Hof meegewogen dat belanghebbende zelf geen pogingen heeft ondernomen om de door haar verzochte deskundigenverklaring aan te leveren.
[adres 2] ; projectbegeleiding
4.3.1.
Evenals in eerste aanleg heeft belanghebbende aangaande de kosten van projectbegeleiding in hoger beroep gesteld dat het betreft voortbrengingskosten die daarom een afboeking op de herinvesteringsreserve rechtvaardigen; het betreft uitgaven voor het slopen en voor nieuwbouw. Uit de jaarrekening 2019 van [BV] BV blijkt volgens belanghebbende welke kosten het betroffen.
4.3.2.
Volgens de inspecteur kan gegeven de zeer summiere omschrijving van de werkzaamheden niet gesproken worden van een herinvestering in een bedrijfsmiddel. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt waar de activiteiten betrekking op hebben.
4.3.3.
Het Hof stelt vast dat door belanghebbende wordt gesteld dat de opdracht voor projectontwikkeling aan [BV] BV, na sloop zou bestaan uit de bouw van een object waarmee belanghebbende een duurzame exploitatie beoogde. Daartoe is door belanghebbende een bedrag van € 600.000 (excl. btw) betaald aan [BV] BV op door deze vennootschap in 2009 verzonden facturen. De inspecteur heeft echter vraagtekens geplaatst bij dit project en bij de opdracht voor herontwikkeling. Gegeven de summiere omschrijving van de opdracht en de omstandigheid dat eerst opstallen werden gesloopt, heeft de inspecteur terecht vraagtekens kunnen plaatsen bij de opdracht tot herontwikkeling. Daarvan uitgaande heeft het op de weg van belanghebbende gelegen om meer duidelijkheid te geven over de (her)ontwikkeling van het object en de door belanghebbende voorziene exploitatie daarvan. Zo had aan de hand van die informatie kunnen worden nagegaan of sprake was van een investering in een goed met dezelfde economische functie (artikel 3:54, lid 4 Wet IB 2001) en had kunnen worden vastgesteld of en in welke mate verplichtingen zijn aangegaan tot levering/voortbrenging van een bedrijfsmiddel. Aangezien die informatie niet is verstrekt, is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden dat de als ‘aanneemsom’ opgevoerde uitgaven als voortbrengingskosten zijn aan te merken en op die grond zouden kunnen leiden tot een afboeking van de herinvesteringsreserve.
De boeking van de betaling op de facturen in de jaarstukken 2009 van [BV] BV verschaft evenmin die verduidelijking; zo valt daaruit niet op te maken wat voor type object wordt ontwikkeld.
[adres 2] ; conversie erfpacht en afkoop erfpachtcanon
4.4.1.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep gesteld dat zij is ingegaan op het aanbod tot conversie en afkoop van de erfpachtcanon van de gemeente Amsterdam, en dat de gemeente dat heeft aanvaard. Volgens haar blijkt uit niets dat de gemeente gevolgen heeft verbonden aan de omstandigheid dat belanghebbende pas na de uiterste datum op het aanbod was ingegaan. Hierdoor is volgens belanghebbende voor haar een verplichting ontstaan die is te kwalificeren als een investering in een bedrijfsmiddel en die in aanmerking komt voor afboeking van de herinvesteringsreserve.
4.4.2.
De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de gemeente Amsterdam de acceptatie van het aanbod dat enkele maanden na de uiterste datum door [BV] BV is gedaan, heeft aanvaard. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat een verplichting is aangegaan; er is derhalve geen sprake van een investering.
4.4.3.
Het Hof acht het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust juist en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en/of omstandigheden door belanghebbende gesteld die een ander oordeel rechtvaardigen. Anders dan belanghebbende stelt, kan uit het uitblijven van een reactie door de gemeente Amsterdam niet worden afgeleid dat voor belanghebbende een verplichting is ontstaan.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gericht tegen de aanslag Vpb 2009 ongegrond is. Dit heeft tot gevolg dat ook het hoger beroep gericht tegen de aanslag Vpb 2010 ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, met aanvulling van gronden, wordt bevestigd.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 Awb.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck, als griffier. De beslissing is op 18 augustus 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.